17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (L374p Thorn)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
krenkelik (L374p Thorn),
ziekelijk:
zeekelik (L374p Thorn)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospitaal (L374p Thorn),
ziekenhuis:
ziekenhoes (L374p Thorn)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27653 |
ziekenkaart |
schijn:
šīn (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Emma])
|
Verklaring, bewijs van het ziekenfonds dat men ziek is. Zie ook het lemma Verzuimen Wegens Ziekte. [N 95, 918; monogr.]
II-5
|
24053 |
ziekenlantaarn |
lantaarn (<fr.):
lantaer (L374p Thorn)
|
De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24089 |
ziekenzuster |
krankenzuster:
kranezöster (L374p Thorn)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17980 |
ziekte |
krankte:
krengdje (L374p Thorn)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
ziël (L374p Thorn)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23617 |
zielboek |
dodenlijst:
doeejeliest (L374p Thorn)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23908 |
zielenheil |
zielenheil:
ziëleheil (L374p Thorn)
|
Het zieleheil. [N 96D (1989)]
III-3-3
|