28527 |
zwermrijp |
zwermrijp:
zwɛrmrīp (L374p Thorn)
|
Zwermrijp, gezegd van een volk dat op het punt staat om te gaan zwermen. [N 63, 39a; N 63, 38b]
II-6
|
18005 |
zweten |
zweten:
zweijte (L374p Thorn),
zweite (L374p Thorn)
|
zweten [N 10a (1961)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
22032 |
zweven |
zweven:
Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:
zweve (L374p Thorn)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: zweven, planeren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20689 |
zwezerik |
soepieten:
sepieten (L374p Thorn)
|
Zwezerik (sepieten?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26153 |
zwichtlatten |
latten voor het zeil op te draaien:
latǝ vø̄r hǝt ˲zęjl ǫp tǝ dręjǝ (L374p Thorn)
|
Een of meer kleine, langse latjes die bijna aan het uiteinde van het hekken zijn bevestigd. In l 265 waren de zwichtlatten onbekend. [N O, 2f]
II-3
|
26002 |
zwijmelen |
schrankelen:
šraŋkǝlǝ (L374p Thorn)
|
Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83]
I-9
|
19301 |
zwoegen |
hel werken:
hel wirke (L374p Thorn),
ploeteren:
ploetere (L374p Thorn),
zich uitsloven:
zich oetsloove (L374p Thorn),
zich oetslove (L374p Thorn)
|
hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
spekzwaard:
spekzwaars (L374p Thorn),
zwaard:
zwaars (L374p Thorn),
zwaart (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
zwaardje:
zwaerdje (L374p Thorn)
|
De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)] || zwoord (spek~) [SGV (1914)]
III-2-3
|