28469 |
broednest |
broednest:
brø̄tnęst (L374p Thorn),
broedraam:
(mv)
brø̄trāmǝ (L374p Thorn)
|
Plaats waar de moer of koningin de eieren legt. Ze gaat uit van één raat en bouwt op de nevenraten via rondjes het broednest uit. Het broednest krijgt uiteindelijk ongeveer de vorm van een bol. Het woordtype broedkrans duidt op het feit dat een aantal werkbijen in een krans de koningin begeleidt bij het leggen van de eieren. De krans werkbijen voorziet de koningin voortdurend van voedsel. [N 63, 19; N 63, 10d; N 63, 18]
II-6
|
22040 |
broedschotel |
schotel:
Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:
sjootel (L374p Thorn)
|
Hoe heet verder: aarden schotel dienend als nest? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33614 |
broeibak |
broeibak:
breujbak (L374p Thorn)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
18744 |
broek |
achterhaam:
axtǝrhām (L374p Thorn),
boks:
bǫks (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Laura, Julia]),
kuilboks:
kulboks (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Emma])
|
Broek gemaakt van zeer stevige stof en voorzien van dubbele knieēn. Volgens een informant van Q 121 is de "kuilboks" een onderdeel van de "kuilmontuur". [N 95, 61; monogr.] || De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10, II-5
|
18540 |
broek met split |
boks met avapeur:
boks met avapeur (L374p Thorn)
|
broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
hê heel zien boks op mot einə reem (L374p Thorn)
|
broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
33985 |
broekkettingen |
kettinkjes van de achterhaam:
(enk)
kęteŋskǝ van dǝn axtǝrhām (L374p Thorn)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
moeras (L374p Thorn)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
boksepiepe (L374p Thorn)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenband:
boksebandj (L374p Thorn),
riem:
hê heel zien boks op mot einə reem (L374p Thorn)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|