e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

Gevonden: 6288
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broednest broednest: brø̄tnęst (Thorn), broedraam: (mv)  brø̄trāmǝ (Thorn) Plaats waar de moer of koningin de eieren legt. Ze gaat uit van één raat en bouwt op de nevenraten via rondjes het broednest uit. Het broednest krijgt uiteindelijk ongeveer de vorm van een bol. Het woordtype broedkrans duidt op het feit dat een aantal werkbijen in een krans de koningin begeleidt bij het leggen van de eieren. De krans werkbijen voorziet de koningin voortdurend van voedsel. [N 63, 19; N 63, 10d; N 63, 18] II-6
broedschotel schotel: Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  sjootel (Thorn) Hoe heet verder: aarden schotel dienend als nest? [N 93 (1983)] III-3-2
broeibak broeibak: breujbak (Thorn) [SGV (1914)] I-7
broek achterhaam: axtǝrhām (Thorn), boks: bǫks (Thorn  [(Maurits)]   [Laura, Julia]), kuilboks: kulboks (Thorn  [(Maurits)]   [Emma]) Broek gemaakt van zeer stevige stof en voorzien van dubbele knieēn. Volgens een informant van Q 121 is de "kuilboks" een onderdeel van de "kuilmontuur". [N 95, 61; monogr.] || De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10, II-5
broek met split boks met avapeur: boks met avapeur (Thorn) broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)] III-1-3
broek: algemeen boks: boks (Thorn, ... ), hê heel zien boks op mot einə reem (Thorn) broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)] III-1-3
broekkettingen kettinkjes van de achterhaam: (enk)  kęteŋskǝ van dǝn axtǝrhām (Thorn) Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79] I-10
broekland, moeras moeras: moeras (Thorn) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4
broekspijp boksenpijp: boksepiepe (Thorn) pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem boksenband: boksebandj (Thorn), riem: hê heel zien boks op mot einə reem (Thorn) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] III-1-3