20375 |
bruidsstoet |
bruidsstoet:
broedsstoet (L374p Thorn)
|
de bruidsstoet [broeds-tsoch] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
28491 |
bruidsvlucht |
bruidsvlucht:
brūtsvløxt (L374p Thorn)
|
Vlucht die de jonge koningin of moer onderneemt om bevrucht te worden door één of meerdere darren die met haar meevliegen. Meestal vindt deze vlucht plaats tussen de vijfde en zevende dag na haar uitlopen. Hoog in de lucht vindt de bevruchting plaats. Slechts één periode in haar leven wordt de moer of koningin bevrucht. De ene dar die haar bevrucht, moet deze daad met de dood bekopen. De moer keert uit het luchtruim met het bevruchtingsteken, de bij de paring afgerukte mannelijke geslachtsdelen, in haar lijf naar haar woning terug. De werkbijen bijten die darrenoverblijfselen weg en na korte tijd kan de moer met haar enige taak, het eieren leggen, beginnen. [N 63, 58; Ge 37, 44]
II-6
|
28509 |
bruidszwerm |
bruid(s)zwerm:
brūtszwɛrm (L374p Thorn)
|
Een volk dat meezwermt bij de bruidsvlucht van een jonge koningin. [N 63, 37a; N 63, 37b; N 63, 29d; N 63, 29c]
II-6
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broelof (L374p Thorn),
bruiloftsfeest:
broelofsfiëst (L374p Thorn)
|
bruiloft [SGV (1914)] || de bruiloft, het huwelijksfeest [hoeëchtsiet] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (L374p Thorn)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
brul:
brøl (L374p Thorn),
los in de banden zijn:
(de koe is) los en dǝ bɛnj (L374p Thorn)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
24783 |
brunel |
bijenkorfje:
idiosyncr.
biejekörfke (L374p Thorn)
|
Brunel (brunella vulgaris 5 tot 40 cm groot. De stengels zijn meestal zwak behaard; de bladeren zijn eivormig en gesteeld, de bladrand is gaafrandig of iets gekarteld; de bloemen staan in dichte, korte trossen aan de toppen van de stengels, de kleur is [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21573 |
brutaal |
brutaal:
brutaal (L374p Thorn),
frech (du.):
vrek (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
onbeschaamd:
onbesjaamtj (L374p Thorn),
onbeschoft:
onbesjofjt (L374p Thorn),
onbesjoftj (L374p Thorn)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)] || zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25116 |
bui, regenbui |
bui:
buuj (L374p Thorn),
ein buuj (L374p Thorn),
gezonde schuil:
ein gezonj schoel (L374p Thorn),
regenbui:
rêngelbuuj (L374p Thorn)
|
bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
boek (L374p Thorn),
būǝk (L374p Thorn),
lijf:
līf (L374p Thorn)
|
buik (lijf) [DC 01 (1931)] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9, III-1-1
|