e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

Gevonden: 6288

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
acculoog loog: loog (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]) Het zuur waarmee de accu van de elektrische lampen is gevuld. [N 95, 254] II-5
achterblijver achterblijver: axtǝrblīvǝr (Thorn) Big die achterblijft in groei. [N 76, 49] I-12
achterdochtig achterdochtig: achterdochtig (Thorn), agterdogtig (Thorn) een kwaad vermoeden over iemands handelingen of bedoelingen hebbend [achter-koutig, achterkousig, achterdochtig] [N 85 (1981)] III-1-4
achtergebleven hooi harken scharren: šɛrǝ (Thorn) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3
achterhaam achterhaam: axtǝrhām (Thorn) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterhand van het paard achterhand: axtǝrhantj (Thorn) Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9] I-9
achterhoofd achterkop: d`n achterkop (Thorn) achterhoofd [N 10 (1961)] III-1-1
achterknie spronggewricht: sprø̜ŋgǝvrext (Thorn) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achternaafband reep: ręjp (Thorn) De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.] II-11
achterste achtelste: eggelste (Thorn), ĕchelste (Thorn), kont: kóntj (Thorn), kôntj (Thorn), poeperd: poepert (Thorn), vot: vot (Thorn, ... ) [N 10c (1961)] [N 10c (1995)]achterste [SGV (1914)] III-1-1