18910 |
degelijk |
grondig:
grondig (L374p Thorn),
gronjig (L374p Thorn),
terdege:
terdeege (L374p Thorn)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19396 |
deken |
deken:
daeke (L374p Thorn)
|
Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
dekenaat (L374p Thorn)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34458 |
dekgeld voor de geit |
dekgeld:
dękgɛljtj (L374p Thorn)
|
[N 77, 108]
I-12
|
24407 |
dekken |
dekken:
dękǝ (L374p Thorn),
ideosyncr.
dekke (L374p Thorn),
WLD
dèkke (L374p Thorn),
remmelen:
WLD konijnen
remmele (L374p Thorn)
|
Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
I-12, III-4-2
|
28441 |
dekkleedje |
dekkleedje:
dekkleedje (L374p Thorn)
|
Het dekkleedje is de ouderwetse manier van dakbedekking. Het is over het algemeen vervangen door de dekplank die veel voordelen biedt boven de kleverige kleedjes die vlak op de ramen liggen en daardoor de bijen verhinderen om over de toplatten van de ramen heen van raat naar raat te trekken. Bovendien verslijten de dekkleedjes gauw, ze maken de behandeling van de volken ruwer en stimuleren de wasmotplaag. [N 63, 10k]
II-6
|
19704 |
deksel |
dek:
dèk (L374p Thorn),
deksel:
dèksel (L374p Thorn)
|
deksel [SGV (1914)]
III-2-1
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
dèksel (L374p Thorn),
déksel (L374p Thorn)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
27750 |
dekterrein |
dekterrein:
dęktǝręjn (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Het pakket van lagen dat bestaat uit in het algemeen niet verharde grondsoorten zoals grind, klei en zand en dat zich bevindt tussen de aardoppervlakte en het carboongesteente. [N 95, 168; monogr.]
II-5
|
34408 |
dektuig |
getekend zijn:
(het schaap) es gǝtęi̯kǝntj (L374p Thorn)
|
Het dektuig is een lapje of een krijtblok of iets dergelijks dat ervoor zorgt, dat men kan zien welk schaap door de ram gedekt is. Men bindt de bok een zakje met krijt of kleursel onder zijn buik. Als de bok gedekt heeft, wordt het krijt vochtig en wordt het gedekte schaap op het kruis gekleurd, zodat het als "gedekt" herkenbaar is. [N 77, 37]
I-12
|