21897 |
hebzuchtig |
hebberig:
hebberig (L245b Tienray)
|
een sterke begeerte naar geld hebben [hebbig, gewarig, greeg (zijn)] [rijven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19534 |
hecht van een mes |
hecht:
hēxt (L245b Tienray)
|
heft van een mes
III-2-1
|
33290 |
hede, vlas- of hennepafval |
rap:
rap (L245b Tienray),
scheven:
sxɛ̄vǝ (L245b Tienray)
|
Rap en bodde bestaat uit langere vezels en kort lint dat bij het zwingelen of hekelen achterblijft en waarvan grof linnen wordt gemaakt; scheven bestaat uit alleen de bastdeeltjes. [L 43, 3; S 13; monogr.]
I-5
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
heen en terug:
hej löpt hin en trug (L245b Tienray)
|
heen en weer lopen [op en aaf lope] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
17857 |
heen en weer draaien |
draaien:
drejje (L245b Tienray)
|
Heen en weer draaien (drispelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17865 |
heen en weer schuiven |
wiebelen:
wiebele (L245b Tienray)
|
Heen en weer schuiven (winaauwen, wiemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24607 |
heermoes |
kattenstaart:
kattestárt (L245b Tienray, ...
L245b Tienray,
L245b Tienray,
L245b Tienray,
L245b Tienray,
L245b Tienray,
L245b Tienray),
kattestaart:
katǝstart (L245b Tienray),
paardenstaart:
aa = kort
pèrdestaart (L245b Tienray),
paardestaart:
pē̜rdǝstart (L245b Tienray)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.] || paardestaart
I-5, III-4-3
|
18897 |
heerszuchtig |
bazig:
bazig (L245b Tienray)
|
een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19447 |
heg, haag |
heg:
hég (L245b Tienray)
|
Omheining bestaande uit geschoren kreupelhout of struikgewas (heg, haag, hoftuin) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24168 |
heggenmus |
blauwmannetje:
blauwmenneke (L245b Tienray),
blouwmenneke (L245b Tienray),
grasteut:
grāsstööt (L245b Tienray)
|
blauwpieper || grasvink || Hoe heet de heggemusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|