23673 |
avondtriduüm |
avondtridum:
aovendtriduum (L245b Tienray)
|
Een godvruchtige oefening op drie achtereenvolgende avonden, avondtriduüm. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
azeͅi̯n (L245b Tienray),
edik:
ēk (L245b Tienray),
éék (L245b Tienray)
|
azijn || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
slibberen:
slibbere (L245b Tienray),
#NAME?
slibbere (L245b Tienray)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-3-2
|
24298 |
baars |
baars:
baars (L245b Tienray)
|
baars
III-4-2
|
20551 |
babbelaar |
babbeltje:
babbeltje (L245b Tienray)
|
babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20278 |
baby, zuigeling |
kleine, een -:
klein (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
baby, zuigeling; benaming voor kind beneden één jaar [DC 30 (1958)] || pasgeboren kind; bij onze buren hebben ze een baby gekregen [DC 30 (1958)]
III-2-2
|
34257 |
bak om boter in te kneden |
bottervloot:
[botter]vlōt (L245b Tienray)
|
Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I]
I-11
|
21189 |
baken |
boei:
boei (L245b Tienray)
|
elk vast merk [boei of iets dergelijks] dat een schipper het vaarwater aanwijst [baken, baak] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20147 |
baker |
bakerse:
bakerse (L245b Tienray)
|
baker, buurvrouw, familielid die kraamvrouw en kind verzorgt
III-2-2
|
33417 |
bakhuis |
bakhuis:
bakhȳs (L245b Tienray),
bakhuisje:
bakhȳskǝ (L245b Tienray)
|
Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2]
I-6
|