23598 |
kaarsenpit |
lont:
lont (L245b Tienray)
|
De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22392 |
kaart met prentje |
prentje:
prīntjə (L245b Tienray)
|
Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22395 |
kaarten bijnemen |
bijeenpakken:
bi-jenpakke (L245b Tienray)
|
Kaarten bijnemen [rafelen, fretten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22386 |
kaarten voor geld |
voor geld spelen:
vøͅr geͅlt sp"lə (L245b Tienray)
|
Kaartspelen voor geld [tuisen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kiəs (L245b Tienray)
|
kaas
III-2-3
|
22369 |
kaatsen (ballen) |
ballen:
balle (L245b Tienray)
|
Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
stō̞f (L245b Tienray)
|
kachel
III-2-1
|
31565 |
kachels zwarten |
potloden:
pǫtluǝjǝ (L245b Tienray),
pǫtlūǝjǝ (L245b Tienray)
|
Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.]
II-11
|
31566 |
kachelzwartsel |
kachelpoets:
kaxǝlputs (L245b Tienray)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.]
II-11
|
24296 |
kadaver |
dood beest:
Veldeke (aangepast)
doeëd bíeëst (L245b Tienray)
|
Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|