21173 |
kanaal |
kanaal:
kanaal (L245b Tienray),
ven:
ven (L245b Tienray)
|
een kunstmatige, gegraven, tamelijk brede waterweg (vaart, kanaal) [N 90 (1982)] || vaart: Die vaart, dat meer is ondiep (met vaart wordt bedoeld een water dat ter bevaring dient....) [DC 20 (1951)]
III-3-1
|
19578 |
kandelaar |
kaarsenluchter:
keͅrsəlø̄xtər (L245b Tienray),
luchter:
lø̄xtər (L245b Tienray)
|
kandelaar
III-2-1
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kaarsenluchter:
kerseluchter (L245b Tienray)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20625 |
kandijsuiker |
borstsuiker:
bōrstsukər (L245b Tienray)
|
borstsuiker
III-2-3
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
kaniəl (L245b Tienray),
kaneelpijpje:
kaniəlpipkə (L245b Tienray)
|
kaneel || pijpje kaneel
III-2-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (L245b Tienray)
|
De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27982 |
kant |
kant:
kānt (L245b Tienray)
|
Fijn, licht weefsel van linnen, garen, zijde, ook goud- of zilverdraad met opengewerkte patronen en opgelegde tekeningen, dat tot versiering van randen en boorden en als tussenzetsel dient (Van Dale, pag. 1281). Men kent Brusselse, Mechelse, Brugse enz. kant. Verder onderscheidt men echte en nagemaakte, valse kanten en machinale, met een machine vervaardigde kant. Men gebruikt kant voor witte schorten, kussenslopen, voor kleren (Q 121c), gordijnen en ondergoed (Q 99*), en voor lakens (P 219, meestal machinale kant). [N 62, 81a; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
21721 |
kantongerecht |
kantongerecht:
kantongericht (L245b Tienray)
|
het laagste rechtscollege, bevoegd tot kennisneming van kleine burgerlijke zaken en tot berechting van overtredingen [kantongerecht, tribunaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24081 |
kanunnik |
kanunnik (<lat.):
kanunnik (L245b Tienray)
|
Een wereldlijke R.K. geestelijke die deel uitmaakt van een kapittel van een kathedrale kerk, kanunnik. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
27442 |
kap |
hemel:
hēmǝl (L245b Tienray)
|
Dat deel van de klomp dat zich boven de voorvoet bevindt. Zie ook afb. 257. Bij de hoge klomp loopt de kap tot boven de wreef door, bij de lage klomp is de kap veel lager en korter. [N 97, 30; monogr.]
II-12
|