18981 |
kwaadspreker |
kwaadspreker:
kwâôdsprèker (L245b Tienray)
|
iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwâôl (L245b Tienray)
|
Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24366 |
kwabaal en puitaal |
aalskwab:
ook: kwakaol
aolskwab (L245b Tienray),
kwabaal:
kwabāōl (L245b Tienray),
meun:
meun (L245b Tienray)
|
kwabaal || puitaal || soort vis, als kwabaal
III-4-2
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
Veldeke (aangepast)
kwake (L245b Tienray)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
kwakwalver (L245b Tienray)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21693 |
kwanselen |
kwanselen:
kwānsele (L245b Tienray)
|
voortdurend zijn goederen ruilen of verkopen [kwanselen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25311 |
kwart el, maat van 17 cm |
vierdel:
(totaal verouderd).
verrel (L245b Tienray)
|
de maat die een lengte aangeeftt van 17 cm, 1/4 deel van een el [kwaart, vierndeel, ferrel, verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32254 |
kwast, noest |
noest:
nus (L245b Tienray
[(meervoud: nyst)]
),
nust (L245b Tienray
[(meervoud: nyst)]
)
|
Een onregelmatigheid in de houtstructuur van een boom. Kwasten ontstaan op plaatsen waar zich een tak bevindt of heeft bevonden. Zie ook afb. 204. Vgl. voor het woordtype aast ook het Hgd. Ast. [N E, 1; N 50, 76f; N 75, 97a-b; monogr.]
II-12
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
trosje:
ps. boven de ö staat nog een "^"; dit betekent lang (volgens de invuller).
tröskes (L245b Tienray)
|
gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24880 |
kweek |
puinen:
puine (L245b Tienray),
pø̜i̯nǝ (L245b Tienray),
± Veldeke Additie bij vraag 1 e.v.: puine waren de wortelstokken van kweekgras agropyron repens
puine (L245b Tienray)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras [N 92 (1982)] || kweekgras - wortelstok
I-5, III-4-3
|