23512 |
maandstonde |
maandstonde:
maondstond (L245b Tienray)
|
Een maandelijkse mis voor een overledene [maandstond?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17671 |
maantje op de nagel |
maantje:
mäöntje (L245b Tienray)
|
maantje: Lichter gekleurd gedeelte onderaan de vingernagels (maantje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25162 |
maanx |
maan:
māōn (L245b Tienray)
|
maan
III-4-4
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
slaghouden:
slaxhāldǝ (L245b Tienray)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
25249 |
maat, algemeen |
afmeting:
áfmèting (L245b Tienray),
maat:
māōt (L245b Tienray)
|
afmeting || de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25264 |
maatje, maat van 0,1 liter |
snuitje:
snäötje (L245b Tienray)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,1 liter [maatje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32544 |
maatmand |
vatse mand:
vatsǝ mant (L245b Tienray)
|
Mand met bepaalde inhoudsmaat. Zie ook het lemma ɛvatɛ in wld II.3, pag. 159-160.' [N 20, 50; N 40, 94; N 40, 95; monogr.]
II-12
|
24879 |
madeliefje |
meibloemetje:
meibluumke (L245b Tienray, ...
L245b Tienray,
L245b Tienray,
L245b Tienray,
L245b Tienray,
L245b Tienray,
L245b Tienray),
-
meiblumke (L245b Tienray),
meibloempje:
męi̯blymkǝ (L245b Tienray),
męi̯blømkǝ (L245b Tienray)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [DC 17 (1949)] || meibloempje
I-5, III-4-3
|
17555 |
mager worden |
mager worden:
mager wörre (L245b Tienray)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
21117 |
mals, gezegd van boter |
zacht:
zoft (L245b Tienray)
|
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter (plat) [N 91 (1982)]
III-2-3
|