18997 |
begerig |
begerig:
begerrig (L245b Tienray)
|
sterk verlangend [hebbelijk, begeerlijk, begierig, begerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24092 |
begijn |
begijn:
begien (L245b Tienray)
|
De bewoonster van een begijnhof [begien]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
begreffenis (L245b Tienray),
begräffenis (L245b Tienray)
|
begrafenis || de gezamenlijke handelingen en plechtigheden waarmee een dode ter aarde besteld wordt [begrafenis, uitvaart, begankenis, zinking, leuves, geuves] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20434 |
begrafenismaal |
koffie:
de koffie (L245b Tienray),
koffietafel:
koffietaofel (L245b Tienray)
|
het begrafenismaal [N 96D (1989)] || Is in uw omgeving het begrafenismaal bekend? Zoo ja, hoe noemt men het (groevenmaal, lijkmaal, grafmaal, uitigst, enz.)? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
20431 |
begraven |
begraven:
begrave (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
begraven || een dode begraven [graven, zinken, begraven] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18807 |
begrijpen |
begrijpen:
begriepe (L245b Tienray),
bezei-en:
bezejje (L245b Tienray)
|
begrijpen, nadenken || met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18798 |
begrip, besef |
begrip:
begrip (L245b Tienray),
belul:
Dit wordt het meest gebruikt!
belul (L245b Tienray),
benul:
benul (L245b Tienray),
bezei:
bezei (L245b Tienray)
|
een bewuste, duidelijke voorstelling [benul, belul, besef] [N 85 (1981)] || het vermogen om iets te begrijpen [begrip, begrijp] [N 85 (1981)] || inzicht
III-1-4
|
22906 |
beieren |
beieren:
de klokke beiere (L245b Tienray)
|
Hoe zegt men : de klokken beieren?. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31305 |
beitel |
houtbeitel:
hǫwt˱bęjtǝl (L245b Tienray)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
24301 |
bek |
muil:
moel (L245b Tienray),
Veldeke (aangepast)
moel (L245b Tienray)
|
Hoe noemt u de bek van een dier (muil, bakkes) [N 83 (1981)] || muil
III-4-2
|