34369 |
metalen scheplepel |
noest:
nust (L245b Tienray)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
32892 |
metalen tongetjes |
memmen:
męmǝ(n) (L245b Tienray)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|
20513 |
metworst |
metworst:
metwòòrs(t) (L245b Tienray),
mɛtwōrst (L245b Tienray),
gemalen varkensvlees
metwaorst (L245b Tienray)
|
metworst [N 06 (1960)] || metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)] || worst van varkensgehakt
III-2-3
|
32088 |
meubelmaker |
schrijnenwerker:
sxrīnǝwɛrkǝr (L245b Tienray)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
21585 |
mevrouw |
mevrouw:
(tegenwoordige benaming).
mevrouw (L245b Tienray),
vrouw:
vrouw (L245b Tienray),
(dit zie men vroeger van iedere getrouwde vrouw).
vroaw (L245b Tienray)
|
hoe spreekt u een getrouwde vrouw aan? [mevrouw, madam] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20123 |
miauwen |
mauwen:
Veldeke (aangepast)
mauwe (L245b Tienray),
miauwen:
Veldeke (aangepast) \'ook - \'
míauwe (L245b Tienray)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een kat (mauwen, kajauwen, jauwen, lollen, miauwen, janken, rallen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
17839 |
middagdutje doen |
dutje doen:
dutje dôên (L245b Tienray),
dutten:
dutte (L245b Tienray)
|
middagdutje doen (dutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
middag, de -:
medax (L245b Tienray),
warm middageten
middəg (L245b Tienray)
|
hoofdmaaltijd, warme maaltijd || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
kunning (L245b Tienray)
|
De middelste kegel [paap, tulleman, sullepaap, kegeljan, negenman]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17668 |
middelvinger |
middelvinger:
middelvinger (L245b Tienray)
|
Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, langelierboom, langeman). [N 84 (1981)]
III-1-1
|