23358 |
middenpad |
middenpad:
middenpaad (L245b Tienray),
middenpad (L245b Tienray)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23353 |
middenschip |
middenschip:
middenschip (L245b Tienray)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24352 |
mier |
zeikdempel:
zekdempel (L245b Tienray)
|
mier
III-4-2
|
33555 |
mierikswortel |
mierikswortel:
mierkswortel (L245b Tienray),
Veldeke aangepast
mierikswortel (L245b Tienray)
|
De vlezige scherpe wortel van de mierik, mierikswortel (mierikswortel, peperwortel, meerradijs, kiek, tiek). [N 82 (1981)] || mierikswortel
I-7
|
24353 |
mijt |
meel:
meel (L245b Tienray)
|
mijt (insect)
III-4-2
|
22468 |
mik |
vork:
vø͂ͅrk (L245b Tienray)
|
Een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21745 |
mikken |
aanleggen:
ánlegge (L245b Tienray),
mikken:
mikke (L245b Tienray)
|
scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
millimeter (L245b Tienray)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34112 |
miltkuilen |
miltkuilen:
(enk)
mēltkyl (L245b Tienray)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|