24716 |
niet gedijen |
niet groeien:
Veldeke aangepast
nie gröje (L245b Tienray),
niet willen:
Veldeke aangepast
nie wille (L245b Tienray)
|
Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
30331 |
niet haaks |
schiks:
sxeks (L245b Tienray)
|
Niet zuiver rechthoekig, gezegd van bijvoorbeeld een werkstuk. [N 53, 199b; monogr.]
II-12
|
18801 |
niet helder van geest |
dutsel:
dotsel (L245b Tienray)
|
niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18220 |
niet passen |
niet passen:
nie passe (L245b Tienray)
|
niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
20167 |
niet zindelijk |
nog niet proper:
nog nie proeëper (L245b Tienray)
|
onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18921 |
nietsnut |
knungel:
cf. WNT VII-2 s.v. "knungel - knongel = klungel - klongel
knungel (L245b Tienray),
lapzwans:
lapzwāns (L245b Tienray),
niksnut:
niksnut (L245b Tienray, ...
L245b Tienray),
niksnutter:
niksnutter (L245b Tienray, ...
L245b Tienray),
schei-kerel (< du.):
schijskel (L245b Tienray)
|
een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] || iemand die niets doet [druil, plod, patrak, loefer] [N 85 (1981)] || nietsnut || nietswaardig persoon || vent van niks
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
nieuwe maan:
ni-j maon (L245b Tienray)
|
schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaarsdag:
niejaorsdaag (L245b Tienray)
|
1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22616 |
nieuwjaar wensen |
nieuwjaar afwinnen:
niejaor aafwinne (L245b Tienray)
|
Nieuwjaar wensen, Nieuwjaar winnen, afwinnen. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
19052 |
nieuws |
nieuws:
nijs (L245b Tienray)
|
een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)]
III-3-1
|