id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23820 | blasiuszegen | blasiuszegen: blasiuszègen (Tienray) | De Blasiuszegen waarbij de priester twee kaarsen kruiselings vasthoudt. [N 96C (1989)] III-3-3 |
34405 | blaten | bleren: blē̜rǝ (Tienray) | Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.] I-12 |
24473 | blauwe bosbes | moelbeer: moelbèèr (Tienray) | bosbes III-4-3 |
24122 | blauwe reiger, reiger | reiger: reiger (Tienray) | reiger III-4-1 |
24390 | blauwe vleesvlieg, bromvlieg | bromvlieg: Veldeke (aangepast) bromvlieg (Tienray), madenschijter: maaienschieter (Tienray), majeschieter (Tienray), Veldeke (aangepast) ook - maaieschieter (Tienray), tor: tor (Tienray) | bromvlieg || bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)] III-4-2 |
17691 | blazen | blazen: Veldeke (aangepast) blāōze (Tienray) | Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)] III-2-1 |
17986 | bleek | bleek: blieëk (Tienray) | Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] III-1-2 |
24978 | blijven hangen, blijven plakken | blijven: blīēve (Tienray), plakken: plekke (Tienray) | ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)] III-4-4 |
24969 | blijven wachten | blijven: blīēve (Tienray), wachten: wāchte (Tienray) | ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)] III-4-4 |
18109 | blikaars | bikaars: (verouderd) bikaors (Tienray) | Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)] III-1-2 |