20503 |
veel drinken |
achter de fles aanzitten:
axtər də flɛs anzetə (L245b Tienray),
buizen:
bøͅi̯zə (L245b Tienray),
jeppen:
jɛpə (L245b Tienray),
lappen:
lapə (L245b Tienray)
|
flink gaan drinken || veel drinken || veel drinken (alcohol)
III-2-3
|
20497 |
veelvraat |
slokker:
slókker (L245b Tienray)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26887 |
veenarbeider, turfsteker |
peelhaas:
piǝlhās (L245b Tienray)
|
Arbeider die de turf graaft of steekt. [II, 1; monogr.]
II-4
|
24944 |
veenlaag |
poestaarde:
#NAME?
poestèèrt (L245b Tienray)
|
laag veen, tussen moer en zand [derring, moes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21182 |
veerpont |
pont:
poont (L245b Tienray)
|
het vaartuig dat dient om voertuigen, personen enz. over een rivier te voeren [pont, veer, pomp, overzet, overzetter, overlaat, vlot] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23659 |
veertigurengebed |
veertigurengebed:
vertig ure gebed (L245b Tienray)
|
Het veertigurengebed: de drie dagen = veertig uur durende aanbidding van het uitgestelde Allerheiligste, gehouden b.v. tijdens de carnavalsdagen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19431 |
vegen, keren |
keren:
kēͅrə (L245b Tienray),
kéére (L245b Tienray)
|
Door strijken met een bezem, borstel van stof reinigen (keren, vegen, wissen, vagen) [N 79 (1979)] || keren, vegen
III-2-1
|
21865 |
veiling |
veiling:
veiling (L245b Tienray)
|
de geboden som op een veiling [bod, gebod, roep] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24919 |
veld, open land |
veld:
vēld (L245b Tienray)
|
veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21742 |
veldfles |
veldfles:
vēldfles (L245b Tienray)
|
een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|