17845 |
wakker |
wakker:
wakker (L245b Tienray)
|
Wakker: niet slapend (wakker, snuig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22685 |
waldhoorn |
toet:
tūt (L245b Tienray),
waldhoorn:
waldhooren (L245b Tienray)
|
Een muziekinstrument van opgerolde schors [toethoren, schalmei, waldhoren, fop, neppen, schermenei]. [N 90 (1982)] || Het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
19477 |
walm |
blaak:
blāok (L245b Tienray),
kwalm:
kwalm (L245b Tienray)
|
dikke vettige damp of rook (walm, kwalm, blaak, zwalm, galm) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
19475 |
walmen |
blaken:
blōͅkə (L245b Tienray)
|
roken
III-2-1
|
20979 |
walnoot |
walnoot:
walnoot (L245b Tienray)
|
walnoot
III-2-3
|
25525 |
wan |
wan:
wan (L245b Tienray)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
17929 |
wandelen |
wandelen:
wândele (L245b Tienray)
|
Wandelen: gemakkelijk en zonder zich in te spannen gaan (wandelen, kuieren, kachelen, tuinen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17755 |
wang |
wang:
wang (L245b Tienray)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect om de vlezige zijkant van het gezicht aan te duiden? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
18943 |
wangedrag |
slecht gedrag:
slêcht gedrag (L245b Tienray)
|
een zeer slecht gedrag [gebrak, walebakkerij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25674 |
wanmolen |
wanmolen:
wanmø̄lǝ (L245b Tienray),
windmolen:
wīndmø̄lǝ (L245b Tienray)
|
De wanmolen is een toestel waarbij wind wordt verwekt door schoepen of vleugels die door middel van een draaiijzer in beweging worden gebracht. Die wind blaast tegen een schuingeplaatst rooster, waarboven een trechter is geplaatst. Door deze trechter loopt het nog met kaf en graanafval vermengde graan langzaam op het rooster. Door de wind waait het afval weg; het graan glijdt naar beneden, komt dan, tenminste bij rogge en tarwe, nogmaals op een daaronder geplaatst rooster, waarover nogmaals wind waait en komt tenslotte terecht in een vat waarmee de maat werd bepaald (zie de aflevering over de molenaarsterminologie, WLD II,3), of, bij latere uitvoeringen, via een schuif in zakken. Wanneer het type kafmolen naast het type wanmolen in één plaats voorkomt, dan duidt het eerste doorgaans de ouderwetse wanmolen zonder zandzeef aan.Vanwege het helse kabaal dat de wanmolen maakte, werd deze wel duivel of duivelmolen genoemd. In L 320a merkt de zegsman dan ook op dat de ruimte waarin de wanmolen draait wel de hel wordt genoemd. Zie afbeelding 14. [N 14, 40a, 40b en 40c; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 49; R 3, 64]
I-4
|