23708 |
weesgegroet |
weesgegroet:
et weesgegroet (L245b Tienray)
|
Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17907 |
weggrissen |
wegritsen:
wegritse (L245b Tienray)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17979 |
wegkwijnen |
wegteren:
wegtère (L245b Tienray)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
handwijzer:
hándwiezer (L245b Tienray),
wegwijzer:
(is latere benaming).
wèègwiezer (L245b Tienray)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
węi̯ (L245b Tienray)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.]
I-11
|
18902 |
weigerachtig |
weigerachtig:
weigerechtig (L245b Tienray)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33658 |
weiland in het algemeen |
wei:
węi̯ (L245b Tienray)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
muilejan:
moelejaan (L245b Tienray),
muilen:
Zo wordt het ook genoemd.
moele (L245b Tienray)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] || welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21790 |
welbespraakt zijn |
een vlotte muil hebben:
vlotte moel hebbe (L245b Tienray)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24530 |
welig groeiend |
gelp:
Veldeke aangepast
gelp (L245b Tienray)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|