22826 |
zwemmen |
zwemmen:
z(w)Eme (L245b Tienray)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
eghaam:
ęxhām (L245b Tienray)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
24292 |
zwerm vogels |
klocht:
klòcht (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
troep vogels
III-4-1
|
19301 |
zwoegen |
piezakken:
piezakke (L245b Tienray),
ploeteren:
ploetere (L245b Tienray),
wroeten:
vrüte (L245b Tienray),
zich uitsloven:
ütslove (L245b Tienray)
|
hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || hard werken, hard zorgen || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwaard (L245b Tienray),
zwārt (L245b Tienray)
|
vel van het varken, zwoerd || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)]
III-2-3
|