20716 |
boterham met kaas |
kazenboterham:
kiəzəbotəram (L245b Tienray)
|
een boterham met kaas
III-2-3
|
20832 |
boterham met stroop |
botterham met kruit:
botəram met kryt (L245b Tienray)
|
boterham met stroop
III-2-3
|
20715 |
boterham met vet |
boterham met vet:
botəram met vɛt (L245b Tienray)
|
boterham met vet
III-2-3
|
19549 |
boterpot |
duppen:
døͅpə (L245b Tienray)
|
boterpot
III-2-1
|
19517 |
botervlootje |
boterschoteltje:
botərsxøtəlkə (L245b Tienray),
botervlootje:
botərvlyətjə (L245b Tienray)
|
botervlootje
III-2-1
|
33644 |
bouwland |
veld:
vɛlt (L245b Tienray)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
19682 |
bouwval |
barak:
brak (L245b Tienray),
schabraak:
sxabrāk (L245b Tienray)
|
barak, keet, bouwvallig huis || oud bouwvallig gebouw
III-2-1
|
32729 |
bouwvoor |
nerf/erf:
dǝ ɛrǝf (L245b Tienray)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
24719 |
boveneinde van de stam |
top:
Veldeke aangepast
top (L245b Tienray)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bø̜vǝlēxt (L245b Tienray)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|