34336 |
doodliggen |
doodliggen:
duǝtlegǝ (L245b Tienray)
|
Het doden van de biggen door de zeug, doordat ze erop gaat liggen. [N 76, 31]
I-12
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
dodskiest (L245b Tienray),
dödskiest (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] || doodskist
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
doodshemd:
dodshemd (L245b Tienray),
doodskleed:
wit met drie zwarte (bij ongehuwden blauwe) strikjes
doodskleed (L245b Tienray)
|
doodshemd || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
dooedsklok (L245b Tienray)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23958 |
doodzonde |
doodzonde:
doeëdzónde (L245b Tienray)
|
Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19590 |
doofpot |
doofpot:
duəfpoͅt (L245b Tienray)
|
doofpot
III-2-1
|
25123 |
dooien |
dooien:
döje (L245b Tienray)
|
dooien
III-4-4
|
24771 |
dooierzwam |
hanenkam:
± Veldeke uit Ned.
hanekaam (L245b Tienray)
|
Cantharel: een gele, eetbare paddestoel (cantharel, eierzwam, dooierzwam). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
23204 |
doop |
doop:
doeëp (L245b Tienray)
|
Een doop. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24005 |
doopbelofte |
doopbelofte:
doeëpbelofte (L245b Tienray)
|
De doopbeloften zoals ze worden afgelegd door peter en meter. [N 96D (1989)]
III-3-3
|