20507 |
dronkaard |
boemelaar:
boemeler (L245b Tienray),
zatterik:
zatərek (L245b Tienray),
zotlap:
zotláp (L245b Tienray),
zuiplap:
zoeplap (L245b Tienray)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] || zatlap, dronkelap
III-2-3
|
20635 |
dronken |
teut:
tø̄t (L245b Tienray)
|
dronken
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
overblijven:
òver blīēve (L245b Tienray)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
druuëg (L245b Tienray)
|
droog
III-4-4
|
25129 |
droogte |
droogte:
drögt (L245b Tienray)
|
droogte
III-4-4
|
20554 |
drop |
suikerpek:
soekerpek (L245b Tienray, ...
L245b Tienray)
|
drop [Weijnen BN 01 (1938)] || drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
suikerpekwater:
opzuigen uit fles schuumke trekken
soekerpekwater (L245b Tienray)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20619 |
dropwater maken |
schuimpje trekken:
sxymkə treͅkə (L245b Tienray)
|
dropwater in een fles, flink ermee schudden: er ontstaat schuim, dit met de mond omhoog zuigen door de hals van de fles
III-2-3
|
24768 |
druifhyacint |
blauw druifje:
± Veldeke
blauwe drüfkes (L245b Tienray)
|
Druifhyacint (muscari). Bloempjes dicht opeen, bijna kogelvormig. De onderste knikkend, de bovenste zacht opstaand, deze laatste meestal zonder stamper of meeldraden. De bloemen zijn blauw met een witte rand of geheel wit. In bossen en weilanden (traantje [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
regenachtig (weer):
règenechtig (L245b Tienray),
vors (weer):
vors waer (L245b Tienray),
waterkoud (weer):
waterkald (L245b Tienray)
|
nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|