19248 |
gedenken; gedachtenis |
gedenken:
gedenke (L245b Tienray)
|
terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24000 |
gedoopt worden |
gedoopt worden:
gedöpt wörre (L245b Tienray)
|
Gedoopt worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19046 |
geduld |
geduld:
gedūld (L245b Tienray)
|
geduld
III-1-4
|
23666 |
gedurige aanbidding |
altijddurende aanbidding:
altied durende aanbidding (L245b Tienray)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
gedwieë (L245b Tienray, ...
L245b Tienray),
gewillig:
gewillig (L245b Tienray),
zacht:
(van een paard gezegd).
zeecht (L245b Tienray)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] || gedwee
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gèle schriever (L245b Tienray)
|
geelgors
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gèèl verf (L245b Tienray)
|
Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19280 |
geen rust hebben |
onrustig zijn:
onröstig zîên (L245b Tienray)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32746 |
geerakker |
geer:
gī(ǝ)r (L245b Tienray)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
24078 |
geestelijke |
geestelijke:
gesselijk (L245b Tienray),
wereldheer:
werreldhieër (L245b Tienray)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|