e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fluiten fluiten: fluite (Tongeren) Fluiten. [Willems (1885)] III-3-2
fluiter keit: kēͅt (Tongeren) fluiter (12,5 alleen in hoge loofbossen; vrij zeldzaam; roep vrij luid [djuu-djuu]; zang onder het vliegen [tjip-tjip-tjip-tjirrrrrrrr] [N 09 (1961)] III-4-1
fluweel, velours velours: flūr (Tongeren) Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.] II-7
fluwelen broek velours (fr.) broek: ’n vloere broek (Tongeren) een fluwelen broek [ZND 23 (1937)] III-1-3
fokmerrie kweekmeer: kwēkmęr (Tongeren) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b] I-9
fokzeug beggelzoog: bɛgǝlzō.x (Tongeren), kweekzoog: kwiksō.x (Tongeren) Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.] I-12
fooi drinkgeld: drinkgeld (Tongeren) fooi [ZND 35 (1941)] III-3-1
forsgebouwde koe koe van een stuk: kū van ęi̯ stø̜̄k (Tongeren) [N 3A, 141a] I-11
fortuin maken fortuin maken: hè zal fortuune moake (Tongeren) Fortuin. [ZND 35 (1941)] III-3-1
fout in voetbal fool (<eng.): Eng. foul (vuil).  fóol (Tongeren) Fout tegen tegenstrever gemaakt (voetb.). III-3-2