e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote mand met twee verdiepingen dubbele kevie: dubbele kevie (Tongeren) Hoe heet verder in Uw dialect: een grote mand met twee verdiepingen? [N 93 (1983)] III-3-2
grote mand waarin de duiven per trein of vrachtwagen vervoerd worden reismand: reismanden (Tongeren) Hoe heet verder in Uw dialect: de grote manden waarin de duiven per trein of vrachtwagen vervoerd worden? [N 93 (1983)] III-3-2
grote ronde worm in dunne darm worm: (in het algemeen).  wormen (Tongeren) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: grote ronde worm in dunne darm? [N 93 (1983)] III-3-2
grote schoonmaak grote poets: grootë poets (Tongeren, ... ), grote schoonmaak: (oudere benaming).  grootë sjoonmôok (Tongeren, ... ), poets: poets (Tongeren), poe’ts (Tongeren) Hoe noemt u de najaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || schoonmaak, vooral voor Pasen III-2-1
grote trom grosse caisse (fr.): dë gròs kêês (Tongeren), gru̞skɛ.s (Tongeren), Fr. grosse caisse.  gròskêes (Tongeren) een grote trom [trombol] [N 112 (2006)] || Grosse caisse: Turksche trom. || Turkse trom. III-3-2
grote weegbree rattenstaart: stengel  rattëstat (Tongeren), wegenblad: [Plantago major]  wêgëblôod (Tongeren) weegbree III-4-3
grove stem grove stem: een grwoif steum (Tongeren) grove stem [ZND 24 (1937)] III-3-1
gulden gulden: geulle (Tongeren), ən gølə (Tongeren), ənə xølda (Tongeren), ənən g"lə (Tongeren), ps. omgespeld volgens Frings.  ənə gølə (Tongeren), ps. omgespeld volgens IPA.  gølə (Tongeren) een gulden [ZND A1 (1940sq)] || gulden [ZND 35 (1941)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)] III-3-1
gulden mis gulden mis: geulle mes (Tongeren) Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)] III-3-3
gulp van een broek gaar: gōͅjər (Tongeren), Et. vgl. hgd. Gatter.  gôiër (Tongeren) broekklep, gulp || gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)] III-1-3