e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijs kappen (ijs) kappen: kapǝ (Tongeren) Het ijs rond het molenrad wegkappen. [Jan 95; Coe 78; Grof 96] II-3
ijsbaan scharrevlik: Geh. Tongeren. Sche is hier een versterkend, stemzaatloos woordendeelken. (t Daghet in den Oosten XI, 82)  schevlik (Tongeren) IJsbaan, fr. glissoire. III-3-2
ijsberen op en af lopen: op ɛn aofloupə (Tongeren), rondkierewieren: rōnt kerwīre (Tongeren) lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2
ijsheiligen ijsheiligen: ajshèilige (Tongeren) 12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)] III-3-3
ijsje cornet: kòrnè (Tongeren, ... ), crme (fr.): Fr. crême  krêem (Tongeren), gòi mèt ë krêmkën êtë Dë krêem van dêne soekkërbêkkër (of pàttissijé) és bêter as ich dàach  krêem (Tongeren), crme-tuitje: krêemtüutsjë (Tongeren, ... ), frisco: frïskó (Tongeren, ... ), galette (fr.): gàllèt (Tongeren), gëllèt (Tongeren), Fr. galette  gëlèt (Tongeren), wafeltje bij roomijs  gëlèt (Tongeren) bol(len) ijs tussen twee wafeltjes || hoorntje met ijs || hoorntje met roomijs || horentje ijs || horentje roomijs || ijs || ijsje || ijskoekje || ijslolly || roomijs || roomijsje tussen twee ronde wafeltjes III-2-3
ijskoud ijskoud: aiskàad (Tongeren) ijskoud III-4-4
ijsmuts berenmuts: bēͅRəmuits (Tongeren) ijsmuts [N 25 (1964)] III-1-3
ijsnagels ijsnagelen: aj.snø̜̄.gǝl (Tongeren) Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.] II-11
ijspegel ijskegel: aaiskiegəl (Tongeren), aiskiegel (Tongeren), ijskiekel: əiskikəl (mv.) (Tongeren), mv.: -ë  aiskiekël (Tongeren), ijskietel: aaiskietel (Tongeren), aiskietel (Tongeren), əiskitəl (mv.) (Tongeren) ijskegel [ZND 36 (1941)] || ijskegel, ijspegel || ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)] III-4-4
ijsvogel ijsvogel: asvōͅgəl (Tongeren) ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1