e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijver courage (fr.): h⁄et veul courôge (Tongeren), courage  he hét veul kroigə (Tongeren), ijver: hè het veul iever (Tongeren), hè hét veul iever (Tongeren), h⁄et veul iever (Tongeren), vlijt: vlèit (Tongeren) Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)] || vlijt III-1-4
ijverig vlijtig: vlèitig (Tongeren) vlijtig III-1-4
ijzel, bevroren neerslag ijzel: aizel (Tongeren), aizël (Tongeren), hiezel (Tongeren), hiezəl (Tongeren), hīēzël (Tongeren) ijzel [ZND 36 (1941)] III-4-4
ijzelen ijzelen: het aizelt (Tongeren, ... ), het hed gehiezeld (Tongeren, ... ), hiezələ (Tongeren, ... ), hīēzëlë (Tongeren), hīzələ (Tongeren), t hīzəlt (Tongeren), spiegel, het is: Opm. spreek uit: au.  ⁄t es spiegel bauta (Tongeren) ijzel [ZND 36 (1941)] || ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] || ijzelen [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)] || ijzelen, bevriezen van neerslag III-4-4
ijzeren banden ijzeren banden: ēzǝrǝ bā.n (Tongeren), ęjzǝrǝ bɛ̄.n (Tongeren) IJzeren banden waarmee het uiteinde van de molenboom wordt versterkt teneinde klieven van het hout tegen te gaan. Zie ook afb. 74. [Jan 75; Coe 67; Grof 90] II-3
ijzeren deurtje voor het ovengat deksel: dęksǝl (Tongeren), ovendeurtje: [oven]dørkǝ (Tongeren) Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b] I-6
ijzeren gaffel, oogstgaffel gaffel: gafǝl (Tongeren), gāfǝl (Tongeren), hooiriek: hō.i̯rek (Tongeren  [(met drie tanden)]  ), riek: rek (Tongeren) Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3
ijzeren haak aan de puthaak schephaak: šø̄pwōu̯k (Tongeren) [N 12 (1961)] I-7
ijzeren hamer waarmee men het slachtvee verdooft rundshamel: ręnshǭmǝl (Tongeren) Uit de toelichting van de informant van P 108 zou kunnen blijken dat deze hamer vooral gebruikt wordt bij het doden van het rund, met name de stier. Vergelijk ook het woordtype "rundshamel". [N 28, 5a; N 28, 5b; N 28, 10c; monogr.] II-1
ijzeren schroef van de sluisdeur rivet: rǝvet (Tongeren) IJzeren schroef waarmee de planken van de sluisdeur aan elkaar zijn bevestigd. Zie ook het lemma ɛpin van de sluisdeurɛ.' [Coe 24; Grof 57] II-3