e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kapotjas kapot (<fr.): Et. Fr. capote.  kappòt, këpòt (Tongeren), kapotjas (<fr.): lange soldatenmantel  kapotjas (Tongeren) kapotjas || kapotjas, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3
kaproen kaproen: Hoofdbedekking van de imker bij het verzorgen van de bijen.  kəprau.n (Tongeren), Kap voor bijenkwekers.  kaprawn (Tongeren) kapruin, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
kapucijn kapucijn: ne kappusijn (Tongeren) Een Capucijn [Kappesijn, bedelmonnik]. [N 96D (1989)] III-3-3
kapzaag, toffelzaag rugzeeg: røk˲zē̜x (Tongeren) Handzaag met een dun, rechthoekig, fijn getand zaagblad, waarvan de bovenzijde versterkt is met een ijzeren rand, de zaaglade. De kapzaag wordt gebruikt voor fijn zaagwerk. Zie ook afb. 14. De toffelzaag is een speciale uitvoering van de kapzaag. Ze heeft een steelvormig handvat dat bij zijn bevestiging aan het zaagblad een opwaartse knik vertoont. De zaag dient om iets nauwkeurig langs een oppervlak te kunnen afzagen, bijvoorbeeld uitstekende pennen. [N 53, 3a; N 53, 3c; N G, 23b; N 64, 2b; monogr.; div.] II-12
kar kar: kār (Tongeren) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13
karakter (aard) aard: ōͅd (Tongeren), ōͅt (Tongeren, ... ), oͅət (Tongeren), ôod (Tongeren), ôord (Tongeren), caractre (fr.): karaktèr (Tongeren), kàrrëktêer (Tongeren), këràktêer (Tongeren) aard || een aard [ZND A1 (1940sq)] || karakter [ZND 01 (1922)] III-1-4
karbonade varkenskotelet: vɛrkəskortəleͅt (Tongeren), vɛrkəskoͅ.rtə’leͅt (Tongeren) gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)] III-2-3
kardinaal kardinaal (<fr.): ne kardinaôl (Tongeren), ne kárdenaol (Tongeren) Een kardinaal. [N 96D (1989)] III-3-3
karekiet rietmus: rytmøͅs (Tongeren) karekiet (12,5 / 19 alleen in riet waaraan ze hun diep nest ophangen; grote soort alleen in grote rietvelden; harde zang [orre-orre-orre-iet-iet-iet]; kleine soort komt vaker voor maar valt niet op door zachtere zang [N 09 (1961)] III-4-1
karnemelk botermelk: bo.tǝrme.lǝk (Tongeren), bōtǝrmęlǝk (Tongeren) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11