18691 |
kapotjas |
kapot (<fr.):
Et. Fr. capote.
kappòt, këpòt (Q162p Tongeren),
kapotjas (<fr.):
lange soldatenmantel
kapotjas (Q162p Tongeren)
|
kapotjas || kapotjas, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18646 |
kaproen |
kaproen:
Hoofdbedekking van de imker bij het verzorgen van de bijen.
kəprau.n (Q162p Tongeren),
Kap voor bijenkwekers.
kaprawn (Q162p Tongeren)
|
kapruin, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22254 |
kapucijn |
kapucijn:
ne kappusijn (Q162p Tongeren)
|
Een Capucijn [Kappesijn, bedelmonnik]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
31754 |
kapzaag, toffelzaag |
rugzeeg:
røk˲zē̜x (Q162p Tongeren)
|
Handzaag met een dun, rechthoekig, fijn getand zaagblad, waarvan de bovenzijde versterkt is met een ijzeren rand, de zaaglade. De kapzaag wordt gebruikt voor fijn zaagwerk. Zie ook afb. 14. De toffelzaag is een speciale uitvoering van de kapzaag. Ze heeft een steelvormig handvat dat bij zijn bevestiging aan het zaagblad een opwaartse knik vertoont. De zaag dient om iets nauwkeurig langs een oppervlak te kunnen afzagen, bijvoorbeeld uitstekende pennen. [N 53, 3a; N 53, 3c; N G, 23b; N 64, 2b; monogr.; div.]
II-12
|
21760 |
kar |
kar:
kār (Q162p Tongeren)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
18944 |
karakter (aard) |
aard:
ōͅd (Q162p Tongeren),
ōͅt (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
oͅət (Q162p Tongeren),
ôod (Q162p Tongeren),
ôord (Q162p Tongeren),
caractre (fr.):
karaktèr (Q162p Tongeren),
kàrrëktêer (Q162p Tongeren),
këràktêer (Q162p Tongeren)
|
aard || een aard [ZND A1 (1940sq)] || karakter [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20784 |
karbonade |
varkenskotelet:
vɛrkəskortəleͅt (Q162p Tongeren),
vɛrkəskoͅ.rtə’leͅt (Q162p Tongeren)
|
gebraden varkensrib (karbonade) [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|
24072 |
kardinaal |
kardinaal (<fr.):
ne kardinaôl (Q162p Tongeren),
ne kárdenaol (Q162p Tongeren)
|
Een kardinaal. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24178 |
karekiet |
rietmus:
rytmøͅs (Q162p Tongeren)
|
karekiet (12,5 / 19 alleen in riet waaraan ze hun diep nest ophangen; grote soort alleen in grote rietvelden; harde zang [orre-orre-orre-iet-iet-iet]; kleine soort komt vaker voor maar valt niet op door zachtere zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
bo.tǝrme.lǝk (Q162p Tongeren),
bōtǝrmęlǝk (Q162p Tongeren)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|