e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
komen komen: komə (Tongeren, ... ), kō.ma (Tongeren), kōmə (Tongeren, ... ) komen [RND], [ZND 46 (1946)], [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
komkommer komkommer: kón(g)kómmër (Tongeren) komkommer I-7
kommervol (zijn): kommer bekommerd: bëkúmmërd (Tongeren), bekommeren: bëkúmmërë (Tongeren) bekommerd || bekommeren III-1-4
konijn hans: hans (Tongeren), kernichel: kinderwoord < lat. coniculus  kërnïchël (Tongeren), konijn: kënain (Tongeren), kənai.n (Tongeren), pl.  kənai (Tongeren) konijn || konijn(tje) [Goossens 1b (1960)] III-2-1
konijnenjong konijntje: kəneͅŋkə (Tongeren) konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)] III-2-1
koning as: a.s (Tongeren), ā.s (Tongeren), boom: bǭ.m (Tongeren), koning: k"niŋ (Tongeren, ... ), keuning (Tongeren), köneng (Tongeren), køniŋ (Tongeren, ... ) De staande as van het kroonrad van de watermolen. [Jan 106; Coe 92] || een koning [ZND A2 (1940sq)] || koning [RND], [ZND 28 (1938)] II-3, III-3-1
koning en vrouw van een kleur in een hand bruid: brauttrōēf (Tongeren) Kaartspel. III-3-2
koning in het kaartspel koning: keunéng (Tongeren) Koning: zwattë keunéng, 2. in kaartspel. III-3-2
koningin moederbien: moj.ǝrbīn (Tongeren) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6
koninginnecel, moerdop broed: brū.t (Tongeren) Cel waarin de koningin of moer uitgebroed wordt. Ze lijkt niet op de werkbijcel of darrecel. Binnenin is deze grote cel rond. In één volk kunnen belangrijke verschillen in afmetingen der verscheidene moedercellen bestaan. Hoe groter ze zijn, des te beter kan de koningin of moer, die erin geboren moet worden, zich ontwikkelen. Elke koninginnecel bevat in zich de mogelijkheid van een zwerm. Het aantal moercellen varieert bij de verschillende bijenvolken. [N 63, 13d; S 3; JG 1b; JG 2b-5, 11; Ge 37, 38; monogr.] II-6