e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laars met sluitriempje rijstevel: raistīvəl (Tongeren) laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)] III-1-3
laars tot of boven de knie stramp: [sic]  stra.mpə (Tongeren) laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)] III-1-3
laarzenschacht beenstuk: beinstø.k (Tongeren), tige (fr.): [Et. Fr. tige]  tīēsj (Tongeren) schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)] || schacht, been van laars of schoen III-1-3
laatste evangelie t letste evangjillióm?].: t leste évangeeli (Tongeren) Het laatste evangelie, het beginmstuk van het evangelie volgens Johannes, dat gelezen werd na de zegen [t lèste evangillie [N 96B (1989)] III-3-3
laatste oordeel laatste oordeel: t lèste òrdèil (Tongeren), laatste van de wereld: ??  t leste van de werd (Tongeren) Het laatste oordeel. [N 96D (1989)] III-3-3
lade lade: lôi (Tongeren), lade van de tafel: laoi van də tofəl (Tongeren), loiə van də tofəl (Tongeren), loj van də tofəl (Tongeren), tafellade: taofəloi (Tongeren) lade || lade van een tafel [ZND 37 (1941)] III-2-1
laden laden: lǫi̯ǝ (Tongeren) De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18] I-10
lading vracht: vrā.x (Tongeren) Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.] I-10
lage herenschoen, molière molire (fr.): moliəers (Tongeren), móljēͅrs (Tongeren) herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)] III-1-3
lage kachel voor de ketel met was of veevoer duiveltje: dȳvǝlkǝ (Tongeren), fornuis: (mv)  furnē̜ ̞zǝ (Tongeren) De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.] I-6