e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeuwenbek gaper: -  goapers (Tongeren), kalvermuiltje: -  kaavermoeulke (Tongeren), konijnenmuiltje: -  knainemoeulke (Tongeren), leeuwenmuiltje: -  leeve moeulke (Tongeren) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3
leewater leewater: lēwǫtǝr (Tongeren) Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.] I-9
leggen leggen: legə (Tongeren), leͅ(i)xa (Tongeren), leͅgə (Tongeren) leggen [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
legger legger: lęgǝr (Tongeren) Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.] I-9
legnest eierkorf: ē ̞i̯ǝrkø̜rǝf (Tongeren), eiernest: ɛ ̝i̯ǝrnę.s (Tongeren), nest: nę.s (Tongeren) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei lei: de lei (Tongeren), en leei (Tongeren), en lei (Tongeren), ’n lei (Tongeren), schaal: en schaol (Tongeren) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
lei(en) lei(en): en lèj, de lèjje (Tongeren), schaal, schalen: =oudere vorm, komt van schalie  en sjoil, de sjoille (Tongeren) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
leidekker schaliedekker: šő ̞lǝdękǝr (Tongeren) De man die daken van huizen, kerken en torens met leien dekt. Zie ook het lemma 'Daklei'. [N 64, 137e; N 30, 3e; monogr.; div.] II-9
leiden dekken: dękǝ (Tongeren), leiden: lēǝ (Tongeren), springen: spreŋǝ (Tongeren) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leien dak schaliën dak: sxǫjlǝ dǭk (Tongeren) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9