e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lepe, doortrapte kerel lepe, een -: liepe (Tongeren) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
lepel lepel: leuppel (Tongeren), lēppel (Tongeren), lèpel (Tongeren), löpel (Tongeren), løpəl (Tongeren, ... ), løͅ.pəl (Tongeren), mèt lùppël én fërsjèt êtë  lùppël (Tongeren) lepel || Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
leren leren: žiə heͅt vandōͅg ət mejstə gəlērt en žə zīt brāf gəwəs, žə moͅich vrygər ta[u}w cho[i}n as tāndər (Tongeren), žə heͅt vəndōͅg ət mei.stə gəlērt en žə zit brāf gəweͅs, žə mog vry.gər ta[u}s go[i}n as tāndər (Tongeren) Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)] III-3-1
leren beenkap beenlap: beinlap (Tongeren), gamasche: gëma`sj (Tongeren), kəmas (Tongeren), stramp: stramp (Tongeren) door soldaten (omstreeks 1920) tussen enkel en knieaangebrachte kaki-banden || lederen beenkap die de kuit omknelt || lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3
leren naaien voor naaierse leren: vø̜r nɛ̄jɛs lērǝ (Tongeren) Het vak van naaister leren. [N 62, 1f] II-7
leugen leugen: das ’n liöge (Tongeren), das en liëugge (Tongeren), das ’n ljeuga (Tongeren), dat es ’n lieugen (Tongeren), lj"xa (Tongeren), ljøgə (Tongeren), ljø͂ͅgə (Tongeren) Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)] || een leugen [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
leunstoel fauteuil: fêtùy (Tongeren), Fr. fauteuil  fóttùy (Tongeren), leenstoel: lei̯nstul (Tongeren, ... ), zetel: zēͅtəl (Tongeren, ... ), zêtël (Tongeren) een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)] || leunstoel III-2-1
leurder bedelaar: bêddeler (Tongeren), colporteur (fr.): kolporteur (Tongeren), leurder: ps. omgespeld volgens Frings.  li̯ørdər (Tongeren), ps. omgespeld volgens IPA.  lyi̯ørdər (Tongeren) een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] || koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)] III-3-1
levend vlees onder de huid leven, het -: et leve (Tongeren), t leͅvə (Tongeren) levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)] III-1-1
lever lever: de lɛɛvər (Tongeren), lēͅver (Tongeren), leͅvər (Tongeren), lē̜vǝr (Tongeren) Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] || lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)] I-11, III-1-1