e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lieveheersbeestje lieveherebolletje: in B. OLVrouwebeestje.  lïvvën(h)érëbùllëkë (Tongeren), onslieveherebeestje: in B. OLVrouwebeestje.  slïvvën(h)érëbèskë (Tongeren), onzelieveherebolletje: slivəne.rəbøləkə (Tongeren) lieveheersbeestje [ZND B2 (1940sq)] || onzelieveheersbeestje III-4-2
ligger liggende steen: legǝdǝ stę̄.n (Tongeren), ligger: ligǝr (Tongeren), platsteen: platstę.n (Tongeren) De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.] II-3
lijden lijden: la[i}jə (Tongeren), la[ī}ja (Tongeren), lājə (Tongeren) lijden [ZND A2 (1940sq)] III-1-4
lijfbieden, prolapsus vaginae hare koning stoten: hørǝ kø̄neŋ stytǝ (Tongeren) Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a] I-11
lijkbaar baar: de baar (Tongeren), lijkbaar: de laaikbaar (Tongeren), de lajkbaar (Tongeren) De lijkbaar [liechebaar, baar]. [N 96D (1989)] III-3-3
lijkbidder doodbidder: znd 1 a-m; znd 30, 25;  doodbeër (Tongeren, ... ), lijkbidder: znd 1 a-m; znd 30, 25;  laikbeër (Tongeren, ... ) lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)] III-2-2
lijkenhuisje doodshuisje: ət dóidshəskə (Tongeren), doodskapel: də dóidskəpel (Tongeren) Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)] III-3-3
lijkwagen corbillard (fr.): de korbiaar (Tongeren), doodswagel: de dóidswaogel (Tongeren), lijkwagel: de lajkwaogel (Tongeren) de lijkwagen [doeëdewaan] [N 96D (1989)] III-2-2
lijmknecht, sergeant lijmtang: lajmtáŋ (Tongeren), sergeant: sǝržãnt (Tongeren) Houten of metalen werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. Het bestaat uit één of twee lange benen waarop twee dwarsstukken zitten die met behulp van een draadspil naar elkaar toe gedraaid kunnen worden en de te lijmen delen op deze wijze vastklemmen. Lijmknechten bestaan in verschillende uitvoeringen en afmetingen. Met de in dit lemma opgenomen benamingen worden doorgaans grotere lijmknechten aangeduid, waarbij de lengte van het been of de benen meer dan 30 cm bedraagt. Zie ook afb. 120 en 121. [N 53, 216c; N 53, 217b; N 53, 215; N G, 15; monogr.] II-12
lijn waar het spel begint ombie: umbi (Tongeren) De lijn van waar het knikkerspel begint. [ZND B1 (1940sq)] III-3-2