24343 |
lieveheersbeestje |
lieveherebolletje:
in B. OLVrouwebeestje.
lïvvën(h)érëbùllëkë (Q162p Tongeren),
onslieveherebeestje:
in B. OLVrouwebeestje.
slïvvën(h)érëbèskë (Q162p Tongeren),
onzelieveherebolletje:
slivəne.rəbøləkə (Q162p Tongeren)
|
lieveheersbeestje [ZND B2 (1940sq)] || onzelieveheersbeestje
III-4-2
|
26438 |
ligger |
liggende steen:
legǝdǝ stę̄.n (Q162p Tongeren),
ligger:
ligǝr (Q162p Tongeren),
platsteen:
platstę.n (Q162p Tongeren)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
18831 |
lijden |
lijden:
la[i}jə (Q162p Tongeren),
la[ī}ja (Q162p Tongeren),
lājə (Q162p Tongeren)
|
lijden [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
hare koning stoten:
hørǝ kø̄neŋ stytǝ (Q162p Tongeren)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
20443 |
lijkbaar |
baar:
de baar (Q162p Tongeren),
lijkbaar:
de laaikbaar (Q162p Tongeren),
de lajkbaar (Q162p Tongeren)
|
De lijkbaar [liechebaar, baar]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20464 |
lijkbidder |
doodbidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25;
doodbeër (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
lijkbidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25;
laikbeër (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
20254 |
lijkenhuisje |
doodshuisje:
ət dóidshəskə (Q162p Tongeren),
doodskapel:
də dóidskəpel (Q162p Tongeren)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20466 |
lijkwagen |
corbillard (fr.):
de korbiaar (Q162p Tongeren),
doodswagel:
de dóidswaogel (Q162p Tongeren),
lijkwagel:
de lajkwaogel (Q162p Tongeren)
|
de lijkwagen [doeëdewaan] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
32014 |
lijmknecht, sergeant |
lijmtang:
lajmtáŋ (Q162p Tongeren),
sergeant:
sǝržãnt (Q162p Tongeren)
|
Houten of metalen werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. Het bestaat uit één of twee lange benen waarop twee dwarsstukken zitten die met behulp van een draadspil naar elkaar toe gedraaid kunnen worden en de te lijmen delen op deze wijze vastklemmen. Lijmknechten bestaan in verschillende uitvoeringen en afmetingen. Met de in dit lemma opgenomen benamingen worden doorgaans grotere lijmknechten aangeduid, waarbij de lengte van het been of de benen meer dan 30 cm bedraagt. Zie ook afb. 120 en 121. [N 53, 216c; N 53, 217b; N 53, 215; N G, 15; monogr.]
II-12
|
22329 |
lijn waar het spel begint |
ombie:
umbi (Q162p Tongeren)
|
De lijn van waar het knikkerspel begint. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|