17817 |
lopen |
lopen:
laupa (Q162p Tongeren),
lou.pe (Q162p Tongeren),
louwpe (Q162p Tongeren),
loͅupə (Q162p Tongeren),
lō.pǝ (Q162p Tongeren)
|
lopen [ZND m] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: Hebt ge Klaas zien lopen ? [ZND 44 (1946)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
22044 |
lopend snot |
nat snot:
nat snot (Q162p Tongeren)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen met afscheiding van etter en snot uit bek, neus en ogen (lopend snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
19500 |
loper |
draaisteen:
drɛ̄.stę̄.n (Q162p Tongeren),
loper:
lǫwpǝr (Q162p Tongeren),
passe-partout (fr.):
sleutel
paspërtoe (Q162p Tongeren)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] || loper
II-3, III-2-1
|
22135 |
loper (boodschapper) |
loper:
loper (Q162p Tongeren)
|
Vroeger (19e eeuw) werd iedere aankomst door een boodschapper gemeld. Hoe heette die? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
34008 |
losgetuigd leiden |
los paard varen:
lǫs pi̯ęt ˲vǭ.rǝ (Q162p Tongeren)
|
Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c]
I-10
|
22109 |
losplaats |
lossingsplaats:
lossingsplaats (Q162p Tongeren)
|
de plaats waar de duiven gelost worden (losplaats, lossingsplaats of dergelijke, dus niet de naam van een stad invullen)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18697 |
losse linnen halsboord |
bandje:
beͅntšə (Q162p Tongeren),
slap bandje:
slap bēͅntšə (Q162p Tongeren)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
manchet:
mənšeͅtə (Q162p Tongeren)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33729 |
losse paal met draad |
draadbarrier:
dru̯ǫi̯dbrīr (Q162p Tongeren)
|
Losse paal met draad waarmee men de wei kan afsluiten. [N 14, 68c; N 7, 48b; L B 19, 6; A 25, 8]
I-8
|
33395 |
losse voerbak in de varkenswei |
bak:
bak (Q162p Tongeren
[(mv b''k)]
),
trog:
[trog] (Q162p Tongeren),
voederbak:
vui̯ǝrbak (Q162p Tongeren)
|
Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b]
I-6
|