33294 |
melganzevoet |
hoogop:
hōgǫp (Q162p Tongeren),
wilde spinazie:
wel spināžǝ (Q162p Tongeren)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
34237 |
melk |
melk:
me.lǝk (Q162p Tongeren),
mę.lǝk (Q162p Tongeren),
męlk (Q162p Tongeren),
męlǝk (Q162p Tongeren),
mɛlk (Q162p Tongeren)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
33882 |
melk van het paard |
melk:
męlǝk (Q162p Tongeren),
paardsmelk:
piętsme̜lǝk (Q162p Tongeren),
zok:
zu̯ø̜k (Q162p Tongeren)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
mɛlǝkǫi̯ǝrǝ (Q162p Tongeren)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
melkmachine:
me.lǝkmǝšīn (Q162p Tongeren),
mɛlkmǝšīn (Q162p Tongeren),
melkromer:
męlkrōmǝr (Q162p Tongeren)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləkbu:r (Q162p Tongeren)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
24808 |
melkdistel |
auwdistel:
met paarse bloemen, [Sonchus]
audïssël (Q162p Tongeren),
dauwdissel:
cf audissel [Sonchus arvensis] en var.
daudïssël (Q162p Tongeren),
dauwdistel:
doͅu̯destəl (Q162p Tongeren),
oͅu̯desəl (Q162p Tongeren),
cf audissel [Sonchus arvensis] en var.
daudïssël (Q162p Tongeren),
met paarse bloemen, [Sonchus]
audïssël (Q162p Tongeren),
suikerij:
soekeraai (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren)
|
[ZND 01 a-m (1922)]melkdistel [ZND 01 (1922)] || Zachte melkdistel (voor konijnen) [ZND 23 (1937)]
I-7, III-4-3
|
34226 |
melken |
melken:
me.lǝkǝ (Q162p Tongeren),
mɛlǝkǝ (Q162p Tongeren)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33778 |
melkgebit |
melktanden:
męlǝktān (Q162p Tongeren),
veulenstanden:
vi̯ø̜lǝstān (Q162p Tongeren),
veulentand(en):
vȳǝlǝtā.nt (Q162p Tongeren)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
kalverstanden:
kāvǝrstān (Q162p Tongeren)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|