34346 |
melkgift van de zeug |
zog:
˲su̯ōk (Q162p Tongeren),
zok:
zāu̯k (Q162p Tongeren)
|
[N 19, 20]
I-12
|
19514 |
melkkannetje |
melkpot:
me̞lkpot (Q162p Tongeren),
melkpotje:
meͅləkpøtšə (Q162p Tongeren),
meͅləkpøͅ.tšə (Q162p Tongeren)
|
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34568 |
melkkar |
melkkar:
mɛlǝkkār (Q162p Tongeren)
|
Kar om melkbussen van meerdere boeren van en naar de fabriek te brengen. Het was meestal een lange kar met een groot bodemoppervlak en lage zij-, voor- en achterplanken. [N 17, 15; N G 51; monogr.]
I-13
|
34129 |
melkkoe |
melkkoe:
melkū (Q162p Tongeren),
męlku (Q162p Tongeren)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|
34386 |
melkschaap |
melkschaap:
męlkšuop (Q162p Tongeren)
|
Schaap van een ras dat vooral goed is voor de melk. [N 77, 1f; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34098 |
melkspiegel |
melkspiegel:
mɛlkspīgǝl (Q162p Tongeren)
|
Plaats achter de uier waar de haren in de verkeerde richting liggen. [N 3A, 118d]
I-11
|
34227 |
melkstoeltje |
melkkruk:
mɛlǝkkrø̄k (Q162p Tongeren)
|
Houten krukje met drie of vier poten waarop men zit bij het melken van de koeien. Zie afbeelding 10. [A 9, 13; A 42, 18a; JG 1d; monogr.]
I-11
|
17624 |
melktanden |
melktanden:
meləktān (Q162p Tongeren),
meͅlektān (Q162p Tongeren),
millektaang (Q162p Tongeren),
melktandjes:
meͅlktēͅntšes (Q162p Tongeren)
|
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19930 |
melkzeef |
filter:
feltǝr (Q162p Tongeren),
teems:
tems (Q162p Tongeren),
tims (Q162p Tongeren),
zijg:
zai̯x (Q162p Tongeren)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
33554 |
meloen |
meloen:
mëlōēn (Q162p Tongeren)
|
meloen
I-7
|