id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22793 | met vuur spelen | met vuur spelen: met vuur speela es dangereus (Tongeren), met vuur speele es praaikel (Tongeren), met vuur spela es dangereuse (Tongeren), mèt vuur speele es dengereus (Tongeren) | Met vuur spelen is gevaarlijk. [ZND 37 (1941)] III-3-2 |
34369 | metalen scheplepel | scheppan: šøpan (Tongeren) | Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.] I-12 |
18379 | metalen uiteinde van een schoenveter | pinnetje: ə pinəkə (Tongeren) | metalen uiteinde van een schoenveter [malie] [N 24 (1964)] III-1-3 |
29920 | metselaar | metser: mętsǝr (Tongeren), mɛtsǝr (Tongeren) | Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9 |
29921 | metselen | metselen: mɛtsǝlǝ (Tongeren) | Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9 |
32096 | meubelmakersbedrijf | meubelmakerij: mø̄bǝlmɛkǝraj (Tongeren) | Bedrijf waar meubels gemaakt worden. [N 55, 177b; monogr.] II-12 |
19757 | meubelstuk, meubel | meubel: meubël (Tongeren) | meubel III-2-1 |
21585 | mevrouw | madam (<fr.): piēͅre gef mədam ens ø šon haentsche (Tongeren) | Piet (Arie), geef madame nu eens een schoon handje [ZND 44 (1946)] III-3-1 |
20123 | miauwen | miauwen: mi’auə (Tongeren) | miauwen [Goossens 1b (1960)] III-2-1 |
24901 | middag (s middags) | noen: nūn (Tongeren), s noens: s-nōēnës (Tongeren), fàn vur sn؉n\\zàl"; cf. WNT s.v. "noen": "- met het lidwoord in een genitiefuitdrukking: des middags"met voorbeelden "des noens"en "¯s noens snōēnəz (Tongeren) | middag [RND] || middag, noen [ZND A2 (1940sq)] || s middags III-4-4 |