17839 |
middagdutje doen |
noenslapen:
Het subst. bestaat niet, wel de uitdr.
nu:n slwopə (Q162p Tongeren)
|
middagslaapje [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
20573 |
middagmaal |
diner:
Fijn of feestelijk middagmaal
dīēné (Q162p Tongeren),
noen, de -:
noen (Q162p Tongeren),
mënë n؉n és òp: m¯n middagmaal is "op"(gegeten)
nōēn (Q162p Tongeren),
noeneten:
nōēnêtë (Q162p Tongeren),
hët n؉nêtë: het middageten
nōēnêtë (Q162p Tongeren)
|
diner || middagmaal || middagmalen || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 12 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
21979 |
middellangeafstandsvlucht |
halve fond:
halve fond (Q162p Tongeren)
|
middellange afstandsvlucht (tussen 100 en 300 km)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22478 |
middelste kegel |
koning:
de keuning (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
de keunéng (Q162p Tongeren),
de keunɛng (Q162p Tongeren)
|
Hoe heet de middelste kegel in het kegelspel? [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
34598 |
middelste rongblok |
middelste schei:
midǝlstǝ šɛi̯ (Q162p Tongeren),
pulm:
pømǝl (Q162p Tongeren)
|
Middelste van de drie rongblokken van een hoogkar of een wagen. De woordtypen pulm, pulf, pulver, pulp en pul staan voor een specifiek rongblok, dat ter versteviging diende en geen rongen had. In het materiaal kwamen vaak benamingen voor die ook bij het meer algemene "rongblok" gegeven waren. Vanwege hun algemene karakter zijn die hier niet meer opgenomen. [N 17, 13b + 44h; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b]
I-13
|
17668 |
middelvinger |
middelste vinger:
middelstë vingër (Q162p Tongeren),
middelvinger:
middëlvingër (Q162p Tongeren)
|
Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, middelste vinger, langeman, lang(st)e vinger). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33785 |
middendeel van het paard |
lijf:
lai̯.f (Q162p Tongeren),
pens:
pɛns (Q162p Tongeren)
|
De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
31586 |
middennaafbanden |
dombanden:
dombān (Q162p Tongeren),
dombɛ̄n (Q162p Tongeren)
|
De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.]
II-11
|
23358 |
middenpad |
middenbeuk:
de middebeuk (Q162p Tongeren)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30282 |
middenregel |
travers:
trávē̜r (Q162p Tongeren)
|
Elk van de horizontale planken tussen de onder- en bovenregel van de vergaring van een paneeldeur. [N 55, 26e; monogr.]
II-9
|