e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
muziek add. pierement: Brg.  pīērëmênt (Tongeren) 2. (soms) Muziek. III-3-2
muziekinstrument instrument: `t énstrëmênt (Tongeren), enstrø̞mɛ̞nt (Tongeren) een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje] [N 112 (2006)] || Instrument: instrument. III-3-2
muzikant muzikant: a. dë muzzëkaant (Tongeren), møzəka͂e͂:nt (Tongeren), Fr. musicien > Nl. muzikant (suffixsubstitutie).  müzzëkàant (Tongeren), speelman: spéelman (Tongeren) I. Speelman: muzikant. || iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant] [N 112 (2006)] || Musicien: 1. Muzikant (in orkesten 2. Muzicus. || Muzikant (in orkesten musicus. III-3-2
muzikant: componist componist: b. de kòmpónis (Tongeren) iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant] [N 112 (2006)] III-3-2
naad naad: nūojt (Tongeren) Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14] II-7
naaf dom: dom (Tongeren), dō.m (Tongeren), dǫm (Tongeren), naaf: nǭf (Tongeren) De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.] || Het middenstuk van het molenrad waarin zowel de molenboom als de spaken bevestigd zijn. Zie ook afb. 73. [Vds 67; Jan 66; Coe 58; Grof 84] I-13, II-3
naafbus bus: bøs (Tongeren) De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.] II-11
naaien naaien: nē̜ǝ (Tongeren), nɛ̄jǝ (Tongeren) Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.] II-7
naaigaren naaigaren: nɛ̄gǭn (Tongeren) Garen waarmee men naait. [N 59, 6a; N 62, 57] II-7
naaister naaierse: nɛ̄jɛs (Tongeren) De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.] II-7