e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nascharren, naoogsten meteenscharren: mętē̜i̯nšārǝ (Tongeren) De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93] I-4
natuurlijke waterloop beek: biēk (Tongeren), biǝk (Tongeren), bi̯ęk (Tongeren), stroom: strōm (Tongeren) Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.] I-8
natuursteen blauwe steen: blá stęjn (Tongeren) Molensteen vervaardigd uit natuursteen. De natuursteen is in het algemeen afkomstig uit steengroeven van het Duitse Eifelgebergte. Het betreft een zeer poreuze lavasteen die een groot snijdend vermogen heeft en dus uitermate geschikt is voor het malen van tarwe en rogge. De steen is echter snel afgesleten en moet zeer vaak gescherpt worden. Het woordtype franse steen, eigenlijk een kunststeen, is in dit lemma opgenomen omdat de betreffende molenaars ook deze steen als een natuursteen beschouwen. Hetzelfde geldt voor de woordtypen gegoten steen (l 372), ceramieksteen (Q 83), engelse steen (P 176), halfengelse (Q 112) en blauwe engelse (steen) (l 370). De drie laatstgenoemde woordtypen zijn benamingen voor een verbeterde soort Franse steen, vervaardigd van hardere zoetwaterkwarts, die naar Engeland werd geëxporteerd. De halfengelse steen houdt wat hardheid betreft het midden tussen een Franse steen en een Engelse steen. [N O, 17e; Vds 182; Jan 174; Coe 117; Grof 139; N D, 5; N O, 17h; N O, 17i] II-3
nauw, eng nauw: nā (Tongeren) nauw (bekremmeld, eng, strang) [ZND A2 (1940sq)] III-4-4
nauwgezet; nauwgezet persoon ordentlijke, een -: dàz ənən òrdéntləkə mīēns (Tongeren), secuur: van een werk  səkūūr (Tongeren), wat het moet zijn: dàd iz ənə màn wàjt mŏĕjt sĭĕn (Tongeren) Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] III-1-4
navelbandje nagelbandje: noͅgəlbeͅntšə (Tongeren), nagelvees: nāgəlve:s (Tongeren), nagelveesje: nōͅ.gəlveskə (Tongeren) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
neef neef: neef (Tongeren), néf (Tongeren), nêef (Tongeren), nêêf (Tongeren), neefje: nĕfkə (Tongeren) neef [ZND 11 (1925)] III-2-2
neet, luizenei neet: nīt (Tongeren, ... ), luize?i  nīēt (Tongeren) neet || neet, luize-ei [ZND A1 (1940sq)] || neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
neger neger: neegër (Tongeren) neger [N 102 (1998)] III-3-1
nek hals: hals (Tongeren), nak: nak (Tongeren), nek: nak (Tongeren, ... ), nák (Tongeren) nek [N 10b (1961)] || Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1