33097 |
nascharren, naoogsten |
meteenscharren:
mętē̜i̯nšārǝ (Q162p Tongeren)
|
De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93]
I-4
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
biēk (Q162p Tongeren),
biǝk (Q162p Tongeren),
bi̯ęk (Q162p Tongeren),
stroom:
strōm (Q162p Tongeren)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
26442 |
natuursteen |
blauwe steen:
blá stęjn (Q162p Tongeren)
|
Molensteen vervaardigd uit natuursteen. De natuursteen is in het algemeen afkomstig uit steengroeven van het Duitse Eifelgebergte. Het betreft een zeer poreuze lavasteen die een groot snijdend vermogen heeft en dus uitermate geschikt is voor het malen van tarwe en rogge. De steen is echter snel afgesleten en moet zeer vaak gescherpt worden. Het woordtype franse steen, eigenlijk een kunststeen, is in dit lemma opgenomen omdat de betreffende molenaars ook deze steen als een natuursteen beschouwen. Hetzelfde geldt voor de woordtypen gegoten steen (l 372), ceramieksteen (Q 83), engelse steen (P 176), halfengelse (Q 112) en blauwe engelse (steen) (l 370). De drie laatstgenoemde woordtypen zijn benamingen voor een verbeterde soort Franse steen, vervaardigd van hardere zoetwaterkwarts, die naar Engeland werd geëxporteerd. De halfengelse steen houdt wat hardheid betreft het midden tussen een Franse steen en een Engelse steen. [N O, 17e; Vds 182; Jan 174; Coe 117; Grof 139; N D, 5; N O, 17h; N O, 17i]
II-3
|
25012 |
nauw, eng |
nauw:
nā (Q162p Tongeren)
|
nauw (bekremmeld, eng, strang) [ZND A2 (1940sq)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
ordentlijke, een -:
dàz ənən òrdéntləkə mīēns (Q162p Tongeren),
secuur:
van een werk
səkūūr (Q162p Tongeren),
wat het moet zijn:
dàd iz ənə màn wàjt mŏĕjt sĭĕn (Q162p Tongeren)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND]
III-1-4
|
20282 |
navelbandje |
nagelbandje:
noͅgəlbeͅntšə (Q162p Tongeren),
nagelvees:
nāgəlve:s (Q162p Tongeren),
nagelveesje:
nōͅ.gəlveskə (Q162p Tongeren)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20361 |
neef |
neef:
neef (Q162p Tongeren),
néf (Q162p Tongeren),
nêef (Q162p Tongeren),
nêêf (Q162p Tongeren),
neefje:
nĕfkə (Q162p Tongeren)
|
neef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
nīt (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
luize?i
nīēt (Q162p Tongeren)
|
neet || neet, luize-ei [ZND A1 (1940sq)] || neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
21475 |
neger |
neger:
neegër (Q162p Tongeren)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17629 |
nek |
hals:
hals (Q162p Tongeren),
nak:
nak (Q162p Tongeren),
nek:
nak (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren),
nák (Q162p Tongeren)
|
nek [N 10b (1961)] || Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|