e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nijdnagel nijwortel: naiwotələ (Tongeren), velletje: veͅləkə (Tongeren), wortel: wotəl (Tongeren) Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van van een vinger ? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel) [ZND 49 (1958)] || stroopnagel (ingescheurd vlees aan de nagelrand) [N 10b (1961)] III-1-2
nijptang pince: pē̜s (Tongeren  [(gewoonlijk kleiner dan tang)]  ), pitstang: pitsta.ŋ (Tongeren), tang: ta ̝ŋ (Tongeren), trektang: trę.kta.ŋ (Tongeren) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] II-11
nikkelgeld nikkel: ps. omgespeld volgens IPA.  nikəl (Tongeren), nikkelen: ps. omgespeld volgens Frings.  nikələ (Tongeren) nikkelen of witmetalen geldstukken [N 21 (1963)] III-3-1
niknak niknakje: neͅknakskəs (Tongeren) Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)] III-2-3
niks waard niks waard: niks wjeͅd (Tongeren) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
nog in het ei zittend kipje kiekje: kękskǝ (Tongeren), kuikje: kø̜kskǝ (Tongeren) [N 19, 40a] I-12
noga noga: Fr. nougat  noeggà (Tongeren) noga III-2-3
noodbed, kermisbed paljas par terre: paljas par tèèr (Tongeren) noodbed, kermisbed [ZND 40 (1942)] III-2-1
nooddoop geeuwdoop: de geedùip (Tongeren) Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)] III-3-3
nootmuskaat muskaat: mësjuò’t (Tongeren) muskaatnoot III-2-3