e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oostindische kers kapper: [Tropaeolum majus]  kappër (Tongeren, ... ) Oostindische kers I-7, III-2-1
oot eve: onbekend (alleen van oudere boeren gekend als een gewas dat in de Kempen voorkwam)  i:.və (Tongeren, ... ), ie..və (Tongeren, ... ) evene [ZND 49 (1958)] III-4-3
oot, wilde haver evie: īvǝ (Tongeren), oot: ōt (Tongeren) Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] I-5
op bedevaart gaan op bedevaart gaan: òp bjèvët góin (Tongeren) Een bedevaart doen, op bedevaart gaan [beewegen, beevaarden, bèèverte]. [N 96C (1989)] III-3-3
op de dril zetten (1 april) n kilo zwanebatsen (dijen)).: Ïch hùb hët mèdskë òp drïl gësjïk én s és tréngëlòupë.  drïl (Tongeren), op de dril schikken: immand òp dë dril sjikkë (Tongeren) de dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april) [N 112 (2006)] || Dril: op 1 april kinderen of jonge meisjes met een boodschap de straat op sturen (b.v. om een pond gerookte uien III-3-2
op de jaloersheid spelen jaloezie: jalazie (Tongeren) Bij gepaarde duiven spelen op de jaloersheid door bij de duivin een andere doffer te plaatsen dan de partner (de beul)? [N 93 (1983)] III-3-2
op de loop gaan bijzen: bīse (Tongeren), de loop op gaan: de luip op goin (Tongeren), op de loop gaan: op de leujp goën (Tongeren), weglopen: iX loup wɛɛX (Tongeren) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || op de loop gaan [ZND 30 (1939)] III-1-2
op de markt verkopen markten: ps. omgespeld volgens Frings.  mēͅrtə (Tongeren) verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)] III-3-1
op de schouder zitten op de bot zitten: meͅt pa oͅp də boͅt sitə (Tongeren), op te bot zette (Tongeren) rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-2
op de tenen lopen op zijn tenen lopen: op zən tènə loupə (Tongeren), oͅp zen tēne loͅwpe (Tongeren), trippelen: tripələ (Tongeren) lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2