e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rest in het glas klatsje: kletska (Tongeren), kletske (Tongeren) kleine hoeveelheid drank die onder in een glas overblijft [ZND 36 (1941)] III-2-3
restant vissen rits: rïts (Tongeren), snoek: snoek (Tongeren), snoekbaars: snoekbôos (Tongeren), sprotje: sprò’tsjë (Tongeren), truite (fr.): trwit, tërwit (Tongeren), fr. truite  tërwït (Tongeren), zalm: zal"m (Tongeren), zalm (Tongeren) forel [N102 (1998)] || snoek || snoekbaars || sprot (vis) || vis, div. soorten || zalm [N100 (1997)] III-4-2
restant vogels fijnbek: fainbêk (Tongeren), hoepeend: kuifeend (43 zwart-wit duikeendje met hangkuifje; broedt hier nu ook  hupoͅin (Tongeren), pelikaan: pèllëkôon (Tongeren), zeehaantje: foutief uitgesproken voor zinghaantje  zéehönkë (Tongeren) insecteneter (vogel) || kuifeend [N 09 (1961)] || pelikaan || zinghaantje III-4-1
restant zoogdieren achterlijf: àtërlaif (Tongeren), achterpoot: àtërpóot (Tongeren), bronstig: m.n. van varkens  brùystig (Tongeren), das: das (Tongeren), heet: van paarden  hèit (Tongeren), lopetig: lùypëtig (Tongeren), molmuis: soort woelrat  mòlmaus (Tongeren), molrat: soort woelrat  mòlrat (Tongeren), reeg: van schapen  rīēg (Tongeren), rippetig: rïppëtig (Tongeren), scherp: gezegd van mannetjes  sjêr"p (Tongeren), waterrat: [Rattus norvegicus]  wô’ttërrat (Tongeren), willig: oa van koeien gezegd  wïllig (Tongeren) achterlijf || achterpoot || bronstig || das [Willems (1885)] || molmuis || waterrat || woelrat III-4-2
retraite retraite (fr.): ne retrêet (Tongeren) Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)] III-3-3
retraitehuis retraitehuis: e retrêethaus (Tongeren) Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)] III-3-3
reuk reuk: rj".k (Tongeren), rjø:k (Tongeren) een reuk [ZND A2 (1940sq)] III-1-1
reuzel veer: vē̜r (Tongeren), verenvet: vē̜rǝvɛt (Tongeren) Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.] II-1
reuzel, bladvet veer: vêer (Tongeren), verenvet: vêrëvèt (Tongeren) varkensvet || vet dat men van achter de ribben van een varken trekt III-2-3
revers revers: rǝvɛrs (Tongeren), revers (fr.): rëvêers (Tongeren), Et. Fr. revers.  rëvêer (Tongeren) De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW] || Hoe noemt U: de revers? [N 62 (1973)] || revers, kraagomslag II-7, III-1-3