e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schimmel (plantje) schimmel: sjúmmël (Tongeren) schimmel III-4-3
schip schip: šip (Tongeren), ə šep, twe šepə (Tongeren), ə šēͅp, twē šeͅpə (Tongeren), ə šjeip, twe šeipə (Tongeren) een schip, twee schepen [ZND A2 (1940sq)] || schip [RND] III-3-1
schipper scheepsman: šiəpsman (Tongeren) schipper [RND] III-3-1
schitbossen schijtstrukken: (enk)  šai̯tstrøk (Tongeren) Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.] I-3
schoeisel t leer]: syn (Tongeren) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen schudder: šø̜dǝr (Tongeren), schuif: šø̜jf (Tongeren) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3
schoen: algemeen schoen: sjün (Tongeren), syn (Tongeren), šy.n (Tongeren) schoen || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoen: spotnamen trapper: Brg., syn. trappërik(s).  trappër (Tongeren), trapperik: Brg.; syn. trappër.  trappërik(s) (Tongeren) schoen III-1-3
schoenborstel schoenborstel: šynboͅsəl (Tongeren, ... ) borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-1-3, III-2-1
schoenen (mv.) schoenen (mv.): syn (Tongeren) schoenen, paar ~ [N 24 (1964)] III-1-3