e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
soldatenkerkhof soldatenkerkhof: e seldaotekerkòf (Tongeren) Een soldatenkerkhof, oorlogskerkhof, militaire begraafplaats, ereveld, engels kerkhof e.d. [N 96A (1989)] III-3-3
soldeerbout bout: b ̇ǫwt (Tongeren) In het algemeen het werktuig waarmee men soldeert. Met een verhitte soldeerbout kan het soldeersel vloeibaar gemaakt worden. Er bestaan verschillende soorten soldeerbouten. Zie ook de lemmata "vuursoldeerbout", "benzinesoldeerbout", "gassoldeerbout" en "elektrische soldeerbout". [N 33, 195a-b; N 64, 16a; monogr.] II-11
soldeerknoop knoop: knǫwp (Tongeren  [(mv knø ̞jp)]  ), loodsolduur: lōtsǫldȳr (Tongeren) Knoopvormig afgewerkte soldeerverbinding bij loden buizen. Zie ook afb. 195. Om het uitvloeien van het soldeer te beperken en een mooie, recht afgewerkte soldeerknoop te verkrijgen, kon volgens Van Houcke (pag. 810) een met olie vermengde verf van zwartsel of lampenzwart gebruikt worden. Op plaatsen waar deze verf gestreken werd, vatte het soldeer niet. [N 64, 29a; monogr.] II-11
soldeersel souduur: sudȳr (Tongeren) Metaal of metaalmengsel dat dient om de oppervlakten van twee of meer verwarmde stukken metaal aan elkaar te verbinden. Men onderscheidt de soldeersels naar hun smeltpunt in zacht- en hardsoldeer. Zachtsoldeer smelt beneden 3000 C en laat zich met de soldeerbout verwerken. Hardsoldeer smelt bij hogere temperaturen en wordt verwerkt met een soldeerlamp. Zachtsoldeer is gewoonlijk samengesteld uit een mengsel van lood en tin. Als grondstoffen voor hardsoldeer worden onder meer koper, zink, zilver en soms ook goud gebruikt. Soldeersel kan in de vorm van staven, platen, draden, korrels of poeder geleverd worden. Smeertin is een soldeersel dat vaak door loodgieters wordt gebruikt. Bij verwarming gaat het eerst in een deegachtige toestand over waarin men het kan kneden en uitsmeren, waarna het pas vloeibaar wordt. Volgens de invuller uit L 423 bevatte tinsoldeersel 30 à 33% tin bij loodwerkzaamheden, 40 à 45% bij zinkwerkzaamheden en 50% bij speciaal werk. [N 33, 194; N 33, 198; N 33, 202; N 64, 26a; N 64, 26c; N 66, 36b; monogr.] II-11
solderen solderen: stǫldjęrǝ (Tongeren), sǫldjęrǝ (Tongeren) Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.] II-11
soorten mouwen driekwartmouw: 3-apr  trwa kaar maw (Tongeren), halve mouw: 1-feb  haaf maw (Tongeren), hemdsmouw: hûmmësmau (Tongeren), raglanmouw: ráglaomaw (Tongeren) hemdsmouw || Welke soorten mouwen kent U (pofmouw, puntmouw etc.?). Beschrijf hoe deze er uit zien [N 62 (1973)] III-1-3
soorten patronen of dessins bloempje: blømkǝ (Tongeren), blokje: bløkskǝ (Tongeren), ruitje: røtšǝ (Tongeren), streepje: strępkǝ (Tongeren) Diverse patronen of motieven in de stof. [N 62, 74b; MW] II-7
soorten rokken godetjupe (fr.): goddè-jaup (Tongeren) Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
soorten schoenen crpe (fr.): [Van Dale: crêpe1, 1. gekroesd, niet-glanzend weefsel van linnen draden; 2. korrelig, wit rubber]  krêp (Tongeren), crpeschoen (<fr.): z.o. spêk (IV), spêksjün. [Van Dale: crêpe1, 1. gekroesd, niet-glanzend weefsel van linnen draden; 2. korrelig, wit rubber]  krêpsjün (Tongeren), spekschoen: vgl. spêk (II): crêpe (soort rubber).  spêksjün (Tongeren), zweetvoet: syn. soeppié(s).  zwèitvüt (Tongeren) schoenen met crêpe-zolen || uit rubber of plastic vervaardigde zool voor schoenen, ruw aanvoelend, niet glanzend, om het uitglijden tegen te gaan || uit stof of suède gemaakte overschoen, die de enkel en het bovenbeen van de schoen bedekt III-1-3
soorten van dierlijke mest duivemest: dáu̯vǝ[mest] (Tongeren), hennemest: hinǝ[mest] (Tongeren), koemest: ku[mest] (Tongeren), kū[mest] (Tongeren), koestalmest: kūstal[mest] (Tongeren), paardsmest: pi̯ęts[mest] (Tongeren), paardsstalmest: pi̯ętsstal[mest] (Tongeren), schaap(s)stalmest: šu̯ǫp(s)stal[mest] (Tongeren), schaapsmest: šu̯ǫps[mest] (Tongeren), varkensmest: vę.rǝkǝs[mest] (Tongeren), varkensstalmest: vɛrǝkǝsstal[mest] (Tongeren) De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd ge√Ønformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f] I-1