e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stok of twijg om een kind te straffen wis: znd 23, 60c;  wis (Tongeren) stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)] III-2-2
stokroos stokroos: [Althaea rosea]  stòkróos (Tongeren) stokroos (althea rosea L.) III-2-1
stola sjaal: šāl (Tongeren), stola (lat.): de stoolá (Tongeren), stool (<lat.): stuoil (Tongeren) De stola, de stool. [N 96B (1989)] || stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)] III-1-3, III-3-3
stolp kaasglas: kēs˃gəlōͅs (Tongeren), kaasstolp: kéesstòl’’p (Tongeren, ... ), stolp: Om bijvoorbeeld kaas onder te zetten Zèt dêe stïnkkées mêr óndër dë stòl¯¯p  stòl’’p (Tongeren), vliegenstolp: tegen de vliegen  vlīēgëstól’’p (Tongeren) kaasstolp [N 20 (zj)] || stolp || stolp om kaas onder te zetten III-2-1
stolp over een heiligenbeeld stolp: en stòlp (Tongeren) Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96B (1989)] III-3-3
stoofvlees, zuurvlees stoofvlees: stuòfvlèis (Tongeren) stoofvlees III-2-3
stookgat van de oven muil: mǭu̯l (Tongeren), ovenmuil: [oven]møi̯l (Tongeren), [oven]mōu̯l (Tongeren) De benaming voor het stookgat van de oven dat voorzien is van een ijzeren deurtje. Vergelijk het lemma "ovenmond" in aflevering II.1, pag. 71. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 79b] I-6
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel stookhuis: stou̯ǝkǝs (Tongeren), stuǫ.kǝs (Tongeren), stuǫkǝs (Tongeren), stu̯okǝs (Tongeren), stu̯ǫkǝs (Tongeren), stu̯ǭkǝs (Tongeren) De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.] I-6
stoot stoot: stōt (Tongeren), stoter: stø̄tar (Tongeren  [(stoot die schuin naar voren loopt)]  ) Het ijzeren plaatje dat bij winterbeslag tegen het uitglijden vóór onder het hoefijzer wordt geplaatst. In P 174, P 224 en Q 182 was de stoot onbekend, in K 353 werden in plaats van een plaatje één of twee schroeven aan de voorzijde van het hoefijzer bevestigd. [N 33, 357; JG 1a; JG 1b; JG 1d; monogr.] II-11
stootring as: as (Tongeren) Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.] I-13