e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strooien hoed panama: Van Dale: II. panama, 1. zeer buigzame hoed, van panamastro gevlochten.  panəma (Tongeren), strohoed: stro:hu:t (Tongeren), strohut (Tongeren), stróohōēd (Tongeren) hoed, strooien ~ [N 25 (1964)] || strohoed, strooien hoed III-1-3
strooisel strooisel: strōi̯sǝl (Tongeren) Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.] I-11
strooisel in de potstal stro/strouw: stro/strouw (Tongeren) Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-11
strooisel spreiden strooien: strōi̯ǝ (Tongeren) Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51] I-11
strooiselvlaai breumelenvlaai: breumëlëvlôi (Tongeren), greumelenvlaai: grø̄mələvlōͅi̯ (Tongeren) kruimeltaart || Vla bedekt met een droog mengsel van boter, basterdsuiker en meel (greumelkeskoek, struiselkoek?) [N 16 (1962)] III-2-3
stroop siroop: sjróop (Tongeren), Fr. sirop  sjróop (Tongeren) siroop || stroop III-2-3
stroopstoker siroopzieder: šrōpsīr (Tongeren) De man die stroop maakt. [N 57, 2; monogr.] II-2
stropdas kravat (<fr.): kravat (Tongeren), krəvat (Tongeren), Et. Fr. cravatte.; syn. plastrôo.  krëvat, kërvat (Tongeren), zie krëvat.  kërvat (Tongeren), plastron (fr.): Et. Fr. plastron; syn. krëvat.  plastrôo (Tongeren) das || das, zelfbinder || stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)] III-1-3
stropoppen poppen: pu.pǝ (Tongeren), strowisjes: strōwęskǝs (Tongeren), strowissen: strōwęsǝ (Tongeren), wissen: węsǝ (Tongeren) Zie kaart. Dubbelgevouwen en samengebonden bosjes stro die ter afdichting tussen de dakpannen worden gestoken. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 e.v. In L 270 werd het stro voor de poppen op ¬± 60 cm lengte gesneden, dubbel gevouwen en aan de omgevouwen kant met een touwtje vastgebonden, aldus enigermate op een popje gelijkend. De stropoppen werden vroeger bij het dakdekken onder de elkaar overlappende zijkanten van de handpannen gestoken om een goed gesloten dak te verkrijgen ('Tegels Dialek', pag. 121). In L 210 werden de poppen iets breder dan de pan uitgespreid. Aan de onderkant stak ongeveer 1,5 cm van het stro onder de pan uit. [N 32, 44d; N F, 5; JG 2c; JG 2d; monogr.] II-9
stroring strooien krans: strooien krans (Tongeren) eertijds nam men daarvoor ook een uit stro gevlochten ring. Hoe heette die? [N 93 (1983)] III-3-2