e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wiekenstel van de pikbinder vleugels/vleugelen: vlø̄gǝls (Tongeren) Constructie van latten die de halmen over het mes van de pikbinder neerbuigt. [N J, 4b; monogr.] I-4
wiel rad: rǭt (Tongeren), meervoud  rø̜̄r (Tongeren) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wielband band: bānt (Tongeren), karreep: kārrē.p (Tongeren) De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.] II-11
wielerwedstrijd koers: kurs (Tongeren), Fr. course.  koers (Tongeren), Korte oe.  dë koers (Tongeren) 1. Wedren; 2. Wedloop. || Course: 1. Wedren; 2. Wedloop. || snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker] [N 112 (2006)] III-3-2
wielewaal wielewaal: wilewōͅl (Tongeren), wiewaal: [Oriolus oriolus]  wīēwôol (Tongeren) wielewaal || wielewaal (24 schuwe zomervogel in boomkruinen; man prachtig geelzwart, prachtig gevlochten nest; opvallende roep [duu-de-luo] [N 09 (1961)] III-4-1
wierook wierook: de wirròuk (Tongeren) Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)] III-3-3
wierookkorrels wierookkorrels: de wirròukkòrrels (Tongeren) Wierookkorrels. [N 96B (1989)] III-3-3
wierookvat wierooksvat: t wirròukvaot (Tongeren) Het wierookvat [wiereksvat, wieresvaas?]. [N 96B (1989)] III-3-3
wijdbeens lopen lopen lijk een waaier: louwpe laik ne wēͅjer (Tongeren), met wijde benen lopen: met wai beein loapə (Tongeren) lopen: met de benen ver uiteen lopen [kooje, met een wijde kooi loope] [N 10 (1961)] III-1-2
wijde regenmantel zonder mouwen caban (fr.): kaba͂n (Tongeren), kabo͂ͅ (Tongeren), Et. Fr. caban.  kabbôo (Tongeren) korte regenmantel die slechts het lichaam boven de heup bedekt || regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)] III-1-3